"portiers" übersetzt von Niederländische ins Deutsch--Interglot

Übersicht

Niederländisch nach Deutsch: mehr Daten

portiers:
- Portier
portier:
- Wächter; Wärter; Aufseher; Portier; Hausmeister; Pförtner; Hauswart; Schließer; Schlag; Hauswirt
Wiktionary:
- portier → Portier
- portier → Türsteher, Tür, Türe, Türen, Pförtner, Pförtnerin, Wagentür, Autotür

Niederländisch

Detailübersetzungen für portiers (Niederländisch) ins Deutsch

Noun	Verwandte Übersetzungen	Weitere Übersetzungen
Portier	portiers	bewaker; conciërge; deurwachter; portier; suppoost; wacht

de portier (bewaker; suppoost; wacht)
der Wächter; der Wärter; der Aufseher
- Wächter [der ~] Nomen
- Wärter [der ~] Nomen
- Aufseher [der ~] Nomen
de portier (bewaker; deurwachter; suppoost; wacht)
der Portier
- Portier [der ~] Nomen
de portier (conciërge)
der Hausmeister; der Pförtner; der Portier; der Hauswart; der Schließer; der Schlag; der Hauswirt
- Hausmeister [der ~] Nomen
- Pförtner [der ~] Nomen
- Portier [der ~] Nomen
- Hauswart [der ~] Nomen
- Schließer [der ~] Nomen
- Schlag [der ~] Nomen
- Hauswirt [der ~] Nomen

Noun	Verwandte Übersetzungen	Weitere Übersetzungen
Aufseher	bewaker; portier; suppoost; wacht	bewaker; cipier; curator; dierverzorger; gevangenbewaarder; inspecteurs; koddebeier; oppasser; opzichter; opzichters; opziener; opzieners; suppoost; suppoosten; surveillanten; toezichthouders; verzorger; voogd; wacht; zaalwachter; zaalwachters
Hausmeister	conciërge; portier	conciërge; conciërges; huisbewaarder; huismeeesters; huismeester; huismeesters; schoolbewaarder; schoolbewaarders
Hauswart	conciërge; portier
Hauswirt	conciërge; portier	pensionhouder
Pförtner	conciërge; portier
Portier	bewaker; conciërge; deurwachter; portier; suppoost; wacht	conciërge; portiers
Schlag	conciërge; portier	bliksem; bliksemflits; bliksemschicht; bliksemslag; bons; dreun; duivenhok; duiventil; duw; duwtje; flits; hengst; jens; klap; klop; knal; lel; mep; muilpeer; olifantspijp; opdonder; opduvel; oplawaai; peut; pof; por; ras; slag; soort; soulpijp; stoot; stootje; tik; toegebrachte klap; uithaal; vuistslag; wijde broekspijp; zet
Schließer	conciërge; portier	sluiter
Wächter	bewaker; portier; suppoost; wacht	beveiliging; bewaker; cipier; die wakker is; gevangenbewaarder; persoon die op wacht staat; schildwacht; wacht; wachter; wakker
Wärter	bewaker; portier; suppoost; wacht	bewaker; cipier; gevangenbewaarder; oppasser; persoon die op wacht staat; schildwacht; wacht; wachter; waker; wakker persoon

portier

noun

männliche Person, die am Eingang von Gebäuden mit viel Publikumsverkehr (etwa Hotels, Wohnanlagen oder Bürokomplexen) Kommende und Gehende in Augenschein nimmt, ihnen beim Betreten beziehungsweise Verlassen des Gebäudes behilflich ist und Auskünfte erteilt
- Portier → portier

Cross Translation:

From	To	Via
• portier	→ Türsteher	↔ bouncer — member of security personnel
• portier	→ Tür; Türe; Türen	↔ door — portal of entry into a building, room or vehicle
• portier	→ Pförtner; Pförtnerin	↔ janitor — doorman
• portier	→ Wagentür; Autotür	↔ portière — transport\|fr ouverture de la voiture, du wagon par où l’on monter et l’on descendre.