Niederländisch
Detailübersetzungen für pretenderen (Niederländisch) ins Deutsch
pretenderen:
-
pretenderen (beweren; verklaren; stellen; voorgeven)
behaupten; prätendieren-
prätendieren Verb (prätendiere, prätendierst, prätendiert, prätendierte, prätendiertet, prätendiert)
Konjugationen für pretenderen:
o.t.t.
- pretendeer
- pretendeert
- pretendeert
- pretenderen
- pretenderen
- pretenderen
o.v.t.
- pretendeerde
- pretendeerde
- pretendeerde
- pretendeerden
- pretendeerden
- pretendeerden
v.t.t.
- heb gepretendeerd
- hebt gepretendeerd
- heeft gepretendeerd
- hebben gepretendeerd
- hebben gepretendeerd
- hebben gepretendeerd
v.v.t.
- had gepretendeerd
- had gepretendeerd
- had gepretendeerd
- hadden gepretendeerd
- hadden gepretendeerd
- hadden gepretendeerd
o.t.t.t.
- zal pretenderen
- zult pretenderen
- zal pretenderen
- zullen pretenderen
- zullen pretenderen
- zullen pretenderen
o.v.t.t.
- zou pretenderen
- zou pretenderen
- zou pretenderen
- zouden pretenderen
- zouden pretenderen
- zouden pretenderen
diversen
- pretendeer!
- pretendeert!
- gepretendeerd
- pretenderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für pretenderen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
behaupten | beweren; pretenderen; stellen; verklaren; voorgeven | betogen; demonstreren; iemand staande houden |
prätendieren | beweren; pretenderen; stellen; verklaren; voorgeven | aanmatigen; toeëigenen; zich aanmatigen; zich verbeelden |
Computerübersetzung von Drittern: