Niederländisch
Detailübersetzungen für prevelen (Niederländisch) ins Deutsch
prevelen:
-
prevelen (mompelen)
Konjugationen für prevelen:
o.t.t.
- prevel
- prevelt
- prevelt
- prevelen
- prevelen
- prevelen
o.v.t.
- prevelde
- prevelde
- prevelde
- prevelden
- prevelden
- prevelden
v.t.t.
- heb gepreveld
- hebt gepreveld
- heeft gepreveld
- hebben gepreveld
- hebben gepreveld
- hebben gepreveld
v.v.t.
- had gepreveld
- had gepreveld
- had gepreveld
- hadden gepreveld
- hadden gepreveld
- hadden gepreveld
o.t.t.t.
- zal prevelen
- zult prevelen
- zal prevelen
- zullen prevelen
- zullen prevelen
- zullen prevelen
o.v.t.t.
- zou prevelen
- zou prevelen
- zou prevelen
- zouden prevelen
- zouden prevelen
- zouden prevelen
diversen
- prevel!
- prevelt!
- gepreveld
- prevelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für prevelen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
brabbeln | mompelen; prevelen | bazelen; kletspraat verkopen; lallen; lullen; mompelen; morren; murmelen; murmeren; ontevreden mompelen; slissen; wauwelen; zeveren; zwammen; zwetsen |
lispeln | mompelen; prevelen | fluisteren; lispelen; sissen; slissen; smiespelen; smoezen |
murmeln | mompelen; prevelen | emailleren; moffelen; morren; murmeren; ontevreden mompelen; slissen |