Übersicht
Niederländisch
Detailübersetzungen für smiespelen (Niederländisch) ins Deutsch
smiespelen:
Konjugationen für smiespelen:
o.t.t.
- smiespel
- smiespelt
- smiespelt
- smiespelen
- smiespelen
- smiespelen
o.v.t.
- smiespelde
- smiespelde
- smiespelde
- smiespelden
- smiespelden
- smiespelden
v.t.t.
- heb gesmiespeld
- hebt gesmiespeld
- heeft gesmiespeld
- hebben gesmiespeld
- hebben gesmiespeld
- hebben gesmiespeld
v.v.t.
- had gesmiespeld
- had gesmiespeld
- had gesmiespeld
- hadden gesmiespeld
- hadden gesmiespeld
- hadden gesmiespeld
o.t.t.t.
- zal smiespelen
- zult smiespelen
- zal smiespelen
- zullen smiespelen
- zullen smiespelen
- zullen smiespelen
o.v.t.t.
- zou smiespelen
- zou smiespelen
- zou smiespelen
- zouden smiespelen
- zouden smiespelen
- zouden smiespelen
en verder
- ben gesmiespeld
- bent gesmiespeld
- is gesmiespeld
- zijn gesmiespeld
- zijn gesmiespeld
- zijn gesmiespeld
diversen
- smiespel!
- smiespelt!
- gesmiespeld
- smiespelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für smiespelen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
flüstern | fluisteren; smiespelen; smoezen | fluisteren; lispelen; sissen |
lispeln | fluisteren; smiespelen; smoezen | fluisteren; lispelen; mompelen; prevelen; sissen; slissen |
munkeln | fluisteren; smiespelen; smoezen | emailleren; moffelen; slissen |
säuseln | fluisteren; smiespelen; smoezen | draaien; kolken; ronddraaien; ruisen; suizelen; suizen; temen; zacht ruisen |
tuscheln | fluisteren; smiespelen; smoezen | fluisteren; lispelen; sissen |
zischeln | fluisteren; smiespelen; smoezen | fluisteren; lispelen; sissen |