Niederländisch
Detailübersetzungen für stilzetten (Niederländisch) ins Deutsch
stilzetten:
-
stilzetten (stoppen; afzetten; tot stilstand brengen)
-
stilzetten
Konjugationen für stilzetten:
o.t.t.
- zet stil
- zet stil
- zet stil
- zetten stil
- zetten stil
- zetten stil
o.v.t.
- zette stil
- zette stil
- zette stil
- zetten stil
- zetten stil
- zetten stil
v.t.t.
- heb stilgezet
- hebt stilgezet
- heeft stilgezet
- hebben stilgezet
- hebben stilgezet
- hebben stilgezet
v.v.t.
- had stilgezet
- had stilgezet
- had stilgezet
- hadden stilgezet
- hadden stilgezet
- hadden stilgezet
o.t.t.t.
- zal stilzetten
- zult stilzetten
- zal stilzetten
- zullen stilzetten
- zullen stilzetten
- zullen stilzetten
o.v.t.t.
- zou stilzetten
- zou stilzetten
- zou stilzetten
- zouden stilzetten
- zouden stilzetten
- zouden stilzetten
en verder
- ben stilgezet
- bent stilgezet
- is stilgezet
- zijn stilgezet
- zijn stilgezet
- zijn stilgezet
diversen
- zet stil!
- zett stil!
- stilgezet
- stil zettend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze