Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. strak zitten:


Niederländisch

Detailübersetzungen für strak zitten (Niederländisch) ins Deutsch

strak zitten:

strak zitten Verb (zit strak, zat strak, zaten strak, strak gezeten)

  1. strak zitten (knellen)
    drücken; spannen; schnüren; kneifen; zwicken
    • drücken Verb (drücke, drückst, drückt, drückte, drücktet, gedrückt)
    • spannen Verb (spanne, spannst, spannt, spannte, spanntet, gespannt)
    • schnüren Verb (schnüre, schnürst, schnürt, schnürte, schnürtet, geschnürt)
    • kneifen Verb (kneife, kneifst, kneift, kniff, knifft, gekniffen)
    • zwicken Verb (zwicke, zwickst, zwickt, zwickte, zwicktet, gezwickt)

Konjugationen für strak zitten:

o.t.t.
  1. zit strak
  2. zit strak
  3. zit strak
  4. zitten strak
  5. zitten strak
  6. zitten strak
o.v.t.
  1. zat strak
  2. zat strak
  3. zat strak
  4. zaten strak
  5. zaten strak
  6. zaten strak
v.t.t.
  1. heb strak gezeten
  2. hebt strak gezeten
  3. heeft strak gezeten
  4. hebben strak gezeten
  5. hebben strak gezeten
  6. hebben strak gezeten
v.v.t.
  1. had strak gezeten
  2. had strak gezeten
  3. had strak gezeten
  4. hadden strak gezeten
  5. hadden strak gezeten
  6. hadden strak gezeten
o.t.t.t.
  1. zal strak zitten
  2. zult strak zitten
  3. zal strak zitten
  4. zullen strak zitten
  5. zullen strak zitten
  6. zullen strak zitten
o.v.t.t.
  1. zou strak zitten
  2. zou strak zitten
  3. zou strak zitten
  4. zouden strak zitten
  5. zouden strak zitten
  6. zouden strak zitten
en verder
  1. ben strak gezeten
  2. bent strak gezeten
  3. is strak gezeten
  4. zijn strak gezeten
  5. zijn strak gezeten
  6. zijn strak gezeten
diversen
  1. zit strak!
  2. zitt strak!
  3. strak gezeten
  4. strak zittend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für strak zitten:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
drücken knellen; strak zitten drukken; duwen; knellen; met iemand worstelen; persen; voortduwen; worstelen; zich wringen
kneifen knellen; strak zitten nijpen
schnüren knellen; strak zitten aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aaneenbinden; dichtrijgen; dichtsnoeren; in de val laten lopen; knopen; overstag gaan; rijgen; samenbinden; samenknopen; snoeren; strikken; toesnoeren; vastbinden; vastknopen; vastsjorren; verbinden
spannen knellen; strak zitten krammen; met een kram vastmaken; opspannen; spannen
zwicken knellen; strak zitten etteren; griepen; klieren; nijpen; zeiken

Verwandte Übersetzungen für strak zitten