Home ->Wörterbücher ->Niederländisch/Deutsch ->übersetze stuursheid

übersetze stuursheid von Niederländische ins Deutsch

Übersicht

Niederländisch nach Deutsch: mehr Daten

stuursheid:
- Steifheit; Starrheit; Starre; Härte; Schwierigkeit; Störrigkeit; Steife; Starrsinn
stuurs:
- schlechtgelaunt; irritiert; schlechtgelaunt ohne Grund
Wiktionary:
- stuurs → brummig, unwirsch, unfreundlich, düster, schlechtgelaunt, widerwärtig, unangenehm, langweilig, öde

Niederländisch

Detailübersetzungen für stuursheid (Niederländisch) ins Deutsch

stuursheid:

stuursheid [de ~ (v)] Nomen

de stuursheid (starheid; stijfheid; stugheid; strafheid)
die Steifheit; die Starrheit; die Starre; die Härte; die Schwierigkeit; die Störrigkeit; die Steife; der Starrsinn
- Steifheit [die ~] Nomen
- Starrheit [die ~] Nomen
- Starre [die ~] Nomen
- Härte [die ~] Nomen
- Schwierigkeit [die ~] Nomen
- Störrigkeit [die ~] Nomen
- Steife [die ~] Nomen
- Starrsinn [der ~] Nomen

Übersetzung Matrix für stuursheid:

Noun	Verwandte Übersetzungen	Weitere Übersetzungen
Härte	starheid; stijfheid; strafheid; stugheid; stuursheid	hardhandigheid; onbarmhartigheid; ruwheid
Schwierigkeit	starheid; stijfheid; strafheid; stugheid; stuursheid	complicatie; gelazer; ingewikkeldheid; moeilijkheden; moeilijkheid; moeizaamheid; narigheid; netelige zaak; ongemak; ongerief; penarie; probleem; problemen; sores; trammelant; zorgen
Starre	starheid; stijfheid; strafheid; stugheid; stuursheid	stijfte
Starrheit	starheid; stijfheid; strafheid; stugheid; stuursheid	harkerigheid; houterigheid; starheid; stijfte
Starrsinn	starheid; stijfheid; strafheid; stugheid; stuursheid	halsstarrigheid; hardhoofdigheid; hardnekkigheid; harkerigheid; houterigheid; koppigheid; starheid; stijfhoofdigheid; stijfkoppigheid; stijfte; weerbarstigheid; weerspannigheid
Steife	starheid; stijfheid; strafheid; stugheid; stuursheid	erectie; stijfte; stijve
Steifheit	starheid; stijfheid; strafheid; stugheid; stuursheid	harkerigheid; houterigheid; starheid; stijfte
Störrigkeit	starheid; stijfheid; strafheid; stugheid; stuursheid	bokkigheid; halsstarrigheid; hardhoofdigheid; hardnekkigheid; harkerigheid; houterigheid; koppigheid; starheid; stijfhoofdigheid; stijfkoppigheid; weerbarstigheid; weerspannigheid

Verwandte Wörter für "stuursheid":

stuurs

stuursheid form of stuurs:

stuurs Adjektiv

stuurs (geirriteerd)
schlechtgelaunt; irritiert
- schlechtgelaunt Adjektiv
- irritiert Adjektiv
stuurs (gemelijk; nurks; knorrig; wrevelig)
schlechtgelaunt ohne Grund
- schlechtgelaunt ohne Grund Adjektiv

Übersetzung Matrix für stuurs:

Modifier	Verwandte Übersetzungen	Weitere Übersetzungen
irritiert	geirriteerd; stuurs	aangebrand; geprikkeld; geërgerd; geïrriteerd; pissig; prikkelbaar
schlechtgelaunt	geirriteerd; stuurs	brommerig; chagrijnig; knorrig; korzelig; mopperig; naargeestig; nors; nurks; somber; triest; troosteloos; zwaarmoedig
schlechtgelaunt ohne Grund	gemelijk; knorrig; nurks; stuurs; wrevelig

Verwandte Wörter für "stuurs":

stuursheid, stuurse, stuur

Wiktionary Übersetzungen für stuurs:

Cross Translation:

From	To	Via
• stuurs	→ brummig; unwirsch; unfreundlich	↔ bougon — (familier, fr) Qui a tendance à bougonner.
• stuurs	→ brummig; unwirsch; unfreundlich	↔ grognon — Qui grogner. — usage N’a pas de féminin quand il s’applique aux personnes.
• stuurs	→ düster; schlechtgelaunt; widerwärtig; unangenehm; brummig; unwirsch; unfreundlich; langweilig; öde	↔ maussade — D’humeur chagrin ; sombre ; ombrageux ; morose ; renfrogné.
• stuurs	→ brummig; unwirsch; unfreundlich	↔ quinteux — Qui est fantasque, qui est sujet à des quintes, à des accès de mauvaise humeur.