Niederländisch
Detailübersetzungen für te berde brengen (Niederländisch) ins Deutsch
te berde brengen:
te berde brengen Verb (breng te berde, brengt te berde, bracht te berde, brachten te berde, bracht te berde)
-
te berde brengen (opperen; poneren; aanvoeren)
-
te berde brengen (ter sprake brengen; aanvoeren; entameren; aansnijden; opwerpen; aankaarten; op tafel leggen; opperen)
-
te berde brengen (gesprek aanknopen; ter sprake brengen; aansnijden; starten; entameren; openen; opwerpen; aankaarten; aanknopen)
aufwerfen; anschneiden; Gespräch anknöpfen; Zur Sprache bringen-
anschneiden Verb (schneide an, schneidest an, schneidet an, schnitt an, schnittet an, angeschnitten)
-
Gespräch anknöpfen Verb
-
Zur Sprache bringen Verb
Konjugationen für te berde brengen:
o.t.t.
- breng te berde
- brengt te berde
- brengt te berde
- brengen te berde
- brengen te berde
- brengen te berde
o.v.t.
- bracht te berde
- bracht te berde
- bracht te berde
- brachten te berde
- brachten te berde
- brachten te berde
v.t.t.
- heb bracht te berde
- hebt bracht te berde
- heeft bracht te berde
- hebben bracht te berde
- hebben bracht te berde
- hebben bracht te berde
v.v.t.
- had bracht te berde
- had bracht te berde
- had bracht te berde
- hadden bracht te berde
- hadden bracht te berde
- hadden bracht te berde
o.t.t.t.
- zal te berde brengen
- zult te berde brengen
- zal te berde brengen
- zullen te berde brengen
- zullen te berde brengen
- zullen te berde brengen
o.v.t.t.
- zou te berde brengen
- zou te berde brengen
- zou te berde brengen
- zouden te berde brengen
- zouden te berde brengen
- zouden te berde brengen
en verder
- ben bracht te berde
- bent bracht te berde
- is bracht te berde
- zijn bracht te berde
- zijn bracht te berde
- zijn bracht te berde
diversen
- breng te berde!
- brengt te berde!
- bracht te berde
- te berde brengend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze