Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. teruglaten:


Niederländisch

Detailübersetzungen für teruglaten (Niederländisch) ins Deutsch

teruglaten:

teruglaten Verb (laat terug, liet terug, lieten terug, teruggelaten)

  1. teruglaten
    hinterlassen; zurücklassen
    • hinterlassen Verb (lasse hinter, läßt hinter, ließ hinter, ließt hinter, hintergelassen)
    • zurücklassen Verb (lasse zurück, läßt zurück, ließ zurück, ließt zurück, zurückgelassen)

Konjugationen für teruglaten:

o.t.t.
  1. laat terug
  2. laat terug
  3. laat terug
  4. laten terug
  5. laten terug
  6. laten terug
o.v.t.
  1. liet terug
  2. liet terug
  3. liet terug
  4. lieten terug
  5. lieten terug
  6. lieten terug
v.t.t.
  1. heb teruggelaten
  2. hebt teruggelaten
  3. heeft teruggelaten
  4. hebben teruggelaten
  5. hebben teruggelaten
  6. hebben teruggelaten
v.v.t.
  1. had teruggelaten
  2. had teruggelaten
  3. had teruggelaten
  4. hadden teruggelaten
  5. hadden teruggelaten
  6. hadden teruggelaten
o.t.t.t.
  1. zal teruglaten
  2. zult teruglaten
  3. zal teruglaten
  4. zullen teruglaten
  5. zullen teruglaten
  6. zullen teruglaten
o.v.t.t.
  1. zou teruglaten
  2. zou teruglaten
  3. zou teruglaten
  4. zouden teruglaten
  5. zouden teruglaten
  6. zouden teruglaten
en verder
  1. ben teruggelaten
  2. bent teruggelaten
  3. is teruggelaten
  4. zijn teruggelaten
  5. zijn teruggelaten
  6. zijn teruggelaten
diversen
  1. laat terug!
  2. laatt terug!
  3. teruggelaten
  4. teruglatend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für teruglaten:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
hinterlassen teruglaten achterlaten; laten; laten liggen; laten voorbijgaan; legateren; nalaten; permitteren; toelaten; vererven; vermaken
zurücklassen teruglaten achterlaten; iemand iets nalaten; nalaten; vermaken; veronachtzamen