Übersicht
Niederländisch nach Deutsch: mehr Daten
- uitgerekt:
- uitrekken:
-
Wiktionary:
- uitrekken → auseinanderziehen, dehnen, strecken, verlängern
- uitrekken → bandagieren, mit Bandagen versehen, verbinden, aufziehen, spannen, anspannen, ausspannen, straffen, anziehen, einschließen, klemmen, pressen, zwängen, zusammendrücken, kondensieren, komprimieren
Niederländisch
Detailübersetzungen für uitgerekt (Niederländisch) ins Deutsch
uitgerekt:
-
uitgerekt (gestrekt)
ausgestreckt-
ausgestreckt Adjektiv
-
Übersetzung Matrix für uitgerekt:
Modifier | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
ausgestreckt | gestrekt; uitgerekt | gestrekt; lang en smal; langgerekt; languit; languit liggend; liggend; uitgestrekt |
uitrekken:
-
uitrekken (verlengen)
-
uitrekken
Konjugationen für uitrekken:
o.t.t.
- rek uit
- rekt uit
- rekt uit
- rekken uit
- rekken uit
- rekken uit
o.v.t.
- rekte uit
- rekte uit
- rekte uit
- rekten uit
- rekten uit
- rekten uit
v.t.t.
- heb uitgerekt
- hebt uitgerekt
- heeft uitgerekt
- hebben uitgerekt
- hebben uitgerekt
- hebben uitgerekt
v.v.t.
- had uitgerekt
- had uitgerekt
- had uitgerekt
- hadden uitgerekt
- hadden uitgerekt
- hadden uitgerekt
o.t.t.t.
- zal uitrekken
- zult uitrekken
- zal uitrekken
- zullen uitrekken
- zullen uitrekken
- zullen uitrekken
o.v.t.t.
- zou uitrekken
- zou uitrekken
- zou uitrekken
- zouden uitrekken
- zouden uitrekken
- zouden uitrekken
en verder
- ben uitgerekt
- bent uitgerekt
- is uitgerekt
- zijn uitgerekt
- zijn uitgerekt
- zijn uitgerekt
diversen
- rek uit !
- rekt uit !
- uitgerekt
- uitrekkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für uitrekken:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
Ausrecken | uitrekken | |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
ausdehnen | uitrekken; verlengen | aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; expanderen; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; openen; opzetten; stijgen; talrijker maken; toenemen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; uitzwellen; verbreiden; vergroten; vermeerderen; verruimen; verwijden |
recken | uitrekken; verlengen | rekken; uitstrekken; zich uitrekken |
strecken | uitrekken | aanlengen; krammen; met een kram vastmaken; opspannen; prikken; spannen; steken; steken geven; strekken; verdunnen; verhelpen; versnijden; verwateren; zich uitrekken |
verlängern | uitrekken; verlengen | aanlengen; duur verlengen; prolongeren; verdunnen; verlengen; versnijden; verwateren |
Wiktionary Übersetzungen für uitrekken:
uitrekken
Cross Translation:
verb
-
door trekken of uitstrekken groter maken
- uitrekken → auseinanderziehen; dehnen; strecken; verlängern
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• uitrekken | → bandagieren; mit Bandagen versehen; verbinden; aufziehen; spannen; anspannen; ausspannen; straffen; anziehen | ↔ bander — (familier, fr) Occitanie|fr exaspérer, gonfler. |
• uitrekken | → aufziehen; spannen; anspannen; ausspannen; straffen; anziehen | ↔ raidir — tendre ou étendre avec force ; rendre raide. |
• uitrekken | → aufziehen; spannen; anspannen; ausspannen; straffen; anziehen | ↔ remonter — Traductions à trier suivant le sens |
• uitrekken | → einschließen; spannen; klemmen; pressen; zwängen; zusammendrücken; kondensieren; komprimieren | ↔ serrer — Renfermer, ranger, mettre en lieu sûr, à l’abri. (Sens général). |
• uitrekken | → aufziehen; spannen; anspannen; ausspannen; straffen; anziehen | ↔ tendre — étirer un fil, une corde, une surface; tirer une corde par plusieurs côtés pour la rendre raide ; étirer une peau. |