Niederländisch
Detailübersetzungen für uitklokken (Niederländisch) ins Deutsch
uitklokken:
-
uitklokken
Konjugationen für uitklokken:
o.t.t.
- klok uit
- klokt uit
- klokt uit
- klokken uit
- klokken uit
- klokken uit
o.v.t.
- klokte uit
- klokte uit
- klokte uit
- klokten uit
- klokten uit
- klokten uit
v.t.t.
- heb uitgeklokt
- hebt uitgeklokt
- heeft uitgeklokt
- hebben uitgeklokt
- hebben uitgeklokt
- hebben uitgeklokt
v.v.t.
- had uitgeklokt
- had uitgeklokt
- had uitgeklokt
- hadden uitgeklokt
- hadden uitgeklokt
- hadden uitgeklokt
o.t.t.t.
- zal uitklokken
- zult uitklokken
- zal uitklokken
- zullen uitklokken
- zullen uitklokken
- zullen uitklokken
o.v.t.t.
- zou uitklokken
- zou uitklokken
- zou uitklokken
- zouden uitklokken
- zouden uitklokken
- zouden uitklokken
en verder
- ben uitgeklokt
- bent uitgeklokt
- is uitgeklokt
- zijn uitgeklokt
- zijn uitgeklokt
- zijn uitgeklokt
diversen
- klok uit!
- klokt uit!
- uitgeklokt
- uitklokkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für uitklokken:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
ausnehmen | uitklokken | beroven; eruit nemen; kaken; ledigen; leeghalen; leegmaken; lenen; loshalen; naar buiten halen; ontdoen; ontlenen; plunderen; uitbuiten; uithalen; uitknijpen; uitpersen; uitsnijden; uitzuigen; verneuken; vis kaken |