Übersicht
Niederländisch nach Deutsch: mehr Daten
- vastspelden:
-
Wiktionary:
- vastspelden → feststecken
Niederländisch
Detailübersetzungen für vastspelden (Niederländisch) ins Deutsch
vastspelden:
-
vastspelden (vastprikken; vastpinnen)
anstecken; klemmen; feststecken; festheften; mit einer Stecknadel befestigen-
feststecken Verb (stecke fest, steckst fest, steckt fest, steckte fest, stecktet fest, festgesteckt)
-
mit einer Stecknadel befestigen Verb (befestige mit einem Stecknadel, befestigst mit einem Stecknadel, befestigt mit einem Stecknadel, befestigte mit einem Stecknadel, befestigtet mit einem Stecknadel, mit einer Stecknadel befestigt)
Konjugationen für vastspelden:
o.t.t.
- speld vast
- speldt vast
- speldt vast
- spelden vast
- spelden vast
- spelden vast
o.v.t.
- speldde vast
- speldde vast
- speldde vast
- speldden vast
- speldden vast
- speldden vast
v.t.t.
- heb vastgespeld
- hebt vastgespeld
- heeft vastgespeld
- hebben vastgespeld
- hebben vastgespeld
- hebben vastgespeld
v.v.t.
- had vastgespeld
- had vastgespeld
- had vastgespeld
- hadden vastgespeld
- hadden vastgespeld
- hadden vastgespeld
o.t.t.t.
- zal vastspelden
- zult vastspelden
- zal vastspelden
- zullen vastspelden
- zullen vastspelden
- zullen vastspelden
o.v.t.t.
- zou vastspelden
- zou vastspelden
- zou vastspelden
- zouden vastspelden
- zouden vastspelden
- zouden vastspelden
en verder
- ben vastgespeld
- bent vastgespeld
- is vastgespeld
- zijn vastgespeld
- zijn vastgespeld
- zijn vastgespeld
diversen
- speld vast!
- speldt vast!
- vastgespeld
- vastspeldend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für vastspelden:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
anstecken | vastpinnen; vastprikken; vastspelden | aanspelden; aansteken; aanstrijken; besmetten; blakeren; branden; doen ontvlammen; in de fik steken; infecteren; opspelden; opsteken; pinnen; sigaret opsteken; spelden; vergiftigen; verpesten; verschroeien; verzengen; vuurmaken; zengen |
festheften | vastpinnen; vastprikken; vastspelden | aanhechten; bevestigen; ergens aan bevestigen; hechten; lijmen; nieten; opplakken; pinnen; spelden; vasthechten; vastlijmen; vastmaken; vastnieten; vastplakken; vastzetten |
feststecken | vastpinnen; vastprikken; vastspelden | pinnen; spelden |
klemmen | vastpinnen; vastprikken; vastspelden | graaien; grijpen; grissen; jatten; met iemand worstelen; nijpen; persen; pikken; snaaien; wegkapen; worstelen |
mit einer Stecknadel befestigen | vastpinnen; vastprikken; vastspelden | pinnen; spelden |
Wiktionary Übersetzungen für vastspelden:
vastspelden
verb
-
met een of meer spelden vastmaken
- vastspelden → feststecken