Niederländisch
Detailübersetzungen für volvoeren (Niederländisch) ins Deutsch
volvoeren:
-
volvoeren
Konjugationen für volvoeren:
o.t.t.
- volvoer
- volvoert
- volvoert
- volvoeren
- volvoeren
- volvoeren
o.v.t.
- volvoerde
- volvoerde
- volvoerde
- volvoerden
- volvoerden
- volvoerden
v.t.t.
- heb volvoerd
- hebt volvoerd
- heeft volvoerd
- hebben volvoerd
- hebben volvoerd
- hebben volvoerd
v.v.t.
- had volvoerd
- had volvoerd
- had volvoerd
- hadden volvoerd
- hadden volvoerd
- hadden volvoerd
o.t.t.t.
- zal volvoeren
- zult volvoeren
- zal volvoeren
- zullen volvoeren
- zullen volvoeren
- zullen volvoeren
o.v.t.t.
- zou volvoeren
- zou volvoeren
- zou volvoeren
- zouden volvoeren
- zouden volvoeren
- zouden volvoeren
diversen
- volvoer!
- volvoert!
- volvoerd
- volvoerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze