Niederländisch
Detailübersetzungen für vrijvechten (Niederländisch) ins Deutsch
vrijvechten:
-
vrijvechten (vrijmaken; bevrijden; emanciperen; verlossen; banen)
Konjugationen für vrijvechten:
o.t.t.
- vecht vrij
- vecht vrij
- vecht vrij
- vechten vrij
- vechten vrij
- vechten vrij
o.v.t.
- vocht vrij
- vocht vrij
- vocht vrij
- vochten vrij
- vochten vrij
- vochten vrij
v.t.t.
- heb vrijgevochten
- hebt vrijgevochten
- heeft vrijgevochten
- hebben vrijgevochten
- hebben vrijgevochten
- hebben vrijgevochten
v.v.t.
- had vrijgevochten
- had vrijgevochten
- had vrijgevochten
- hadden vrijgevochten
- hadden vrijgevochten
- hadden vrijgevochten
o.t.t.t.
- zal vrijvechten
- zult vrijvechten
- zal vrijvechten
- zullen vrijvechten
- zullen vrijvechten
- zullen vrijvechten
o.v.t.t.
- zou vrijvechten
- zou vrijvechten
- zou vrijvechten
- zouden vrijvechten
- zouden vrijvechten
- zouden vrijvechten
diversen
- vecht vrij!
- vecht vrij!
- vrijgevochten
- vrijvechtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze