Niederländisch

Detailübersetzungen für wankel (Niederländisch) ins Deutsch

wankel:

wankel Adjektiv

  1. wankel (krakkemikkig; zwak; gammel)
    wackelig; schwach; schlapp; zart; baufällig; zerbrechlich; mürbe; wacklig; ruinös; empfindlich; fein; schlecht; matt; empfindsam; hinfällig; dürftig; schlaff; marode; brüchig; gläsern; flau; grundlos; verderblich; gebrechlich; klapprig; schwächlich; vergammelt; kränklich; krakelig; klapperig; brechbar
  2. wankel (wankelend; wankelbaar; rank; los; onvast)

Übersetzung Matrix für wankel:

ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
baufällig gammel; krakkemikkig; wankel; zwak bouwvallig; gammel; ruïneus
brechbar gammel; krakkemikkig; wankel; zwak breekbaar; broos; fragiel; kwetsbaar; teer; zwak
brüchig gammel; krakkemikkig; wankel; zwak breekbaar; broos; fragiel; kwetsbaar; teer; wrak; zwak
dürftig gammel; krakkemikkig; wankel; zwak arm; armelijk; armoedig; armzalig; banaal; bekaaid; berooid; dun; er bekaaid afkomen; geen vet op de botten hebbende; gemeen; grof; iel; in geringe mate; inferieur; karig; klein; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; lomp; luttel; mager; minderwaardig; niet hoog; ondermaats; ondeugdelijk; onedel; onvolgroeid; plat; platvloers; pover; schamel; schraal; schriel; schunnig; slecht; triviaal; tweederangs; vunzig; weinig; zwak
empfindlich gammel; krakkemikkig; wankel; zwak aangebrand; angstig voor pijn; armzalig; berooid; breekbaar; broos; delicaat; fijn; fijngevoelig; fragiel; frèle; gevoelig; humeurig; iel; karig; kies; kleinzerig; korzelig; kwetsbaar; lichtgeraakt; mager; met veel tact; nijpend; pover; schamel; schraal; sensitief; slap; smartelijk; tactvol; teder; teer; teergevoelig; teerhartig; tenger; vatbaar; weekhartig; zwak
empfindsam gammel; krakkemikkig; wankel; zwak breekbaar; broos; delicaat; fijn; fijngevoelig; fragiel; frèle; gevoelig; iel; kwetsbaar; teder; teer; teergevoelig; tenger; vatbaar; zwak
fein gammel; krakkemikkig; wankel; zwak aangenaam; aardig; armzalig; behaaglijk; bijzonder aangenaam; breekbaar; broos; chic; cru; decoratief; delicaat; dun; eerlijk; elegant; esthetisch; fijn; fijngebouwd; fijngevoelig; fragiel; frèle; geraffineerd; gracieus; iel; ijl; karig; kwetsbaar; leuk; lief; mager; modieuze verfijning; onomwonden; onverbloemd; onverholen; open; openlijk; oprecht; plezant; plezierig; pover; prettig; rank; rechtschapen; rechttoe rechtaan; schamel; schraal; sierlijk; slank; slank en smal; slap; smaakvol; stijlvol; subtiel; sympathiek; teder; teer; tenger; van geringe dichtheid; verfijnd; zwak
flatterhaft los; onvast; rank; wankel; wankelbaar; wankelend barok; fladderig; grillig; lichtjes; nukkig; onberekenbaar; onbestendig; ongedurig; onvoorspelbaar; veranderlijk; vlinderachtig; wispelturig; wisselvallig
flau gammel; krakkemikkig; wankel; zwak armzalig; breekbaar; broos; dof; flauw; flets; fragiel; grauwkleurig; grijs; karig; krukkig; kwetsbaar; laf; lijzig; log; loom; mager; mat; mistig; nevelachtig; niet helder; onbeholpen; onduidelijk; onhandig; onhelder; pover; schamel; schraal; schutterig; slungelig; smakeloos; stumperig; stuntelig; sukkelig; teer; vaag; vagelijk; wazig; zonder smaak; zonder zout; zouteloos; zoutloos; zwak
gebrechlich gammel; krakkemikkig; wankel; zwak arm; armzalig; bleekjes; breekbaar; broos; dun; fragiel; geen vet op de botten hebbende; iel; inferieur; karig; krukkig; kwetsbaar; mager; minderwaardig; onbeholpen; ondermaats; ondeugdelijk; onhandig; pips; pover; schamel; schraal; schriel; schutterig; slap; slapjes; slecht; slungelig; stumperig; stuntelig; sukkelig; teer; tweederangs; wee; ziekelijk; zwak
gläsern gammel; krakkemikkig; wankel; zwak breekbaar; broos; doorschijnend; doorzichtig; duidelijk; dun; flagrant; fragiel; glasachtig; glazen; glazig; ijl; kwetsbaar; overduidelijk; teer; transparant; van geringe dichtheid; verhelderend; zo klaar als een klontje; zonneklaar; zwak
grundlos gammel; krakkemikkig; los; onvast; rank; wankel; wankelbaar; wankelend; zwak armzalig; bodemloos; karig; mager; onbillijk; ongefundeerd; ongegrond; ongemotiveerd; onrechtvaardig; onredelijk; pover; schamel; schraal; unfair; zonder basis; zonder grond; zonder reden
hinfällig gammel; krakkemikkig; wankel; zwak aftands; arm; armetierig; armzalig; berooid; bleekjes; breekbaar; broos; fragiel; inferieur; karig; krakkemikkige; krukkig; kwetsbaar; kwijnend; mager; minderwaardig; onbeholpen; ondermaats; ondeugdelijk; onhandig; onooglijk; pips; pover; schamel; schraal; schutterig; slap; slapjes; slecht; slungelig; stumperig; stuntelig; sukkelig; teer; tweederangs; verlopen; wee; wrak; ziekelijk; zwak
instabil los; onvast; rank; wankel; wankelbaar; wankelend geestelijk onstabiel; halfslachtig; labiel; onstandvastig; twijfelmoedig; wankelmoedig
klapperig gammel; krakkemikkig; wankel; zwak krakkemikkige
klapprig gammel; krakkemikkig; wankel; zwak geestelijk onstabiel; halfslachtig; labiel; onstandvastig; twijfelmoedig; wankelmoedig
krakelig gammel; krakkemikkig; wankel; zwak
kränklich gammel; krakkemikkig; wankel; zwak armzalig; bleekjes; breekbaar; broos; dun; fragiel; geen vet op de botten hebbende; iel; karig; krukkig; kwetsbaar; mager; menstruerend; onbeholpen; ongesteld; ongezond; onhandig; pips; pover; schamel; schraal; schriel; schutterig; slap; slapjes; slungelig; stumperig; stuntelig; sukkelend; sukkelig; teer; wee; ziekelijk; ziekjes; zwak
marode gammel; krakkemikkig; wankel; zwak
matt gammel; krakkemikkig; wankel; zwak armetierig; beslagen; bleek; bleekjes; dof; flauw; flauwtjes; flets; futloos; gematteerd; glansloos; kleurloos; kwijnend; lamlendig; lijzig; log; loom; lusteloos; mat; niet helder; pips; slap; slapjes; verschoten; wee; ziekelijk; zwak
mürbe gammel; krakkemikkig; wankel; zwak breekbaar; broos; bros; fragiel; kwetsbaar; mals; murw; teer; voos; wrak; zwak
rank los; onvast; rank; wankel; wankelbaar; wankelend dun; dun van gestalte; fijn; fijngebouwd; lichtgebouwd; mager; rank; slank; tenger
ruinös gammel; krakkemikkig; wankel; zwak
schlaff gammel; krakkemikkig; wankel; zwak armzalig; bleekjes; doezelig; dof; dood; flets; futloos; geesteloos; karig; krachteloos; krukkig; lamlendig; levenloos; lusteloos; mager; mat; niet bezield; niet helder; onbeholpen; onbezield; onhandig; pips; pover; schamel; schraal; schutterig; slap; slapjes; slungelig; soezerig; stumperig; stuntelig; suf; sukkelig; wee; ziekelijk; zwak
schlank los; onvast; rank; wankel; wankelbaar; wankelend dun; dun van gestalte; fijn; fijngebouwd; lichtgebouwd; mager; rank; rijzig; slank; spichtig; sprieterig; tenger
schlapp gammel; krakkemikkig; wankel; zwak armzalig; bleekjes; dof; energieloos; flauw; flets; futloos; karig; krachteloos; krukkig; kwabbig; lamlendig; landerig; lijzig; lillend; log; loom; lusteloos; mager; mat; niet helder; onbeholpen; onhandig; pips; pover; schamel; schraal; schutterig; slap; slapjes; slungelig; smakeloos; stumperig; stuntelig; sukkelig; wee; ziekelijk; zonder smaak; zwak
schlecht gammel; krakkemikkig; wankel; zwak akelig; armzalig; bedorven; bekaaid; beroerd; bijkomstig; ellendig; er bekaaid afkomen; gebrekkig; gemeen; inferieur; karig; kwaadwillig; luguber; macaber; mager; met slechte intentie; min; misplaatst; misselijk; naar; ondergeschikt; onderhorig; onderworpen; ondeugdelijk; onpasselijk; onwel; ploertig; pover; rot; rottig; schamel; schraal; slecht; spookachtig; vals; vergaan; verrot
schmächtig los; onvast; rank; wankel; wankelbaar; wankelend armzalig; berooid; broodmager; dun; dun van gestalte; fijn; fijngebouwd; geen vet op de botten hebbende; iel; ijl; karig; lang en dun; mager; piekerig; pover; rank; schamel; schraal; schriel; slank; spichtig; spinachtig; sprietig; tenger; uitgemergeld; uitgeteerd; van geringe dichtheid
schwach gammel; krakkemikkig; wankel; zwak achtergebleven; achterlijk; arm; armetierig; armzalig; bleekjes; breekbaar; broos; debiel; dement; dof; dun; flauw; flauwtjes; flets; fragiel; idioot; ijl; imbeciel; inferieur; karig; kwetsbaar; kwijnend; laag; mager; mat; matig; middelmatig; min; minderwaardig; niet al te best; niet helder; niet hoog; niet stevig; onbeduidend; ondermaats; ondeugdelijk; pips; ploertig; pover; schamel; schemerig; schimmig; schraal; slap; slapjes; slecht; teer; tweederangs; van geringe dichtheid; wee; week; ziekelijk; zwak; zwakjes; zwakzinnig
schwankend los; onvast; rank; wankel; wankelbaar; wankelend aarzelend; fluctuerend; geestelijk onstabiel; halfslachtig; heen en weer bewegend; labiel; onstandvastig; schommelend; schoorvoetend; twijfelmoedig; variërend; waggelend; wankelmoedig; weifelend; wisselend; wisselvallig
schwächlich gammel; krakkemikkig; wankel; zwak armzalig; bleekjes; breekbaar; broos; debiel; delicaat; dement; fijn; fijngevoelig; fragiel; frèle; idioot; iel; imbeciel; karig; krukkig; kwetsbaar; mager; matig; middelmatig; min; niet al te best; onbeduidend; onbeholpen; onhandig; pips; ploertig; pover; schamel; schraal; schutterig; slap; slapjes; slungelig; stumperig; stuntelig; sukkelig; teder; teer; tenger; wee; ziekelijk; zwak; zwakjes; zwakzinnig
unbeständig los; onvast; rank; wankel; wankelbaar; wankelend aarzelend; buiig; geestelijk onstabiel; grillig; halfslachtig; inconsistent; labiel; nukkig; onberekenbaar; onbestendig; ongedurig; onstabiel; onstandvastig; onvoorspelbaar; schoorvoetend; twijfelmoedig; variërend; veranderlijk; wankelmoedig; weifelend; wispelturig; wisselend; wisselvallig
unfest los; onvast; rank; wankel; wankelbaar; wankelend geestelijk onstabiel; halfslachtig; labiel; onstandvastig; twijfelmoedig; wankelmoedig
ungewiß los; onvast; rank; wankel; wankelbaar; wankelend niet duidelijk; niet helder; niet zeker; onduidelijk; ongewis; onhelder; onklaar; onvast; troebel; vaag; wollig
unsicher los; onvast; rank; wankel; wankelbaar; wankelend niet zeker; ongewis; onstabiel; onvast; onveilig
unsolide los; onvast; rank; wankel; wankelbaar; wankelend geestelijk onstabiel; halfslachtig; insolide; labiel; onsolide; onstandvastig; twijfelmoedig; wankelmoedig
unzuverlässig los; onvast; rank; wankel; wankelbaar; wankelend geestelijk onstabiel; halfslachtig; insolide; labiel; leugenachtig; onstandvastig; twijfelmoedig; wankelmoedig
verderblich gammel; krakkemikkig; wankel; zwak bederfelijk; goddeloos; heilloos; verderfelijk; verdorven
vergammelt gammel; krakkemikkig; wankel; zwak bedorven; goor; krakkemikkige; liederlijk; onverkwikkelijk; onzedelijk; ranzig; rot; rottig; slecht; smerig; stuitend; verdorven; vergaan; verregaand zedenloos; verrot; vies; walgelijk; weerzinwekkend
veränderlich los; onvast; rank; wankel; wankelbaar; wankelend grillig; nukkig; onberekenbaar; onbestendig; onvoorspelbaar; variabele; veranderlijk; wispelturig; wisselvallig
wackelig gammel; krakkemikkig; los; onvast; rank; wankel; wankelbaar

Verwandte Wörter für "wankel":

  • wankelheid, wankelst, wankelste, wankele

Wiktionary Übersetzungen für wankel:

wankel
adjective
  1. wat niet stevig staat

Cross Translation:
FromToVia
wankel wackelig rickety — not strong because of poor construction or upkeep
wankel Schwanken; Wanken stagger — an unsteady movement of the body in walking or standing

wankelen:

wankelen Verb (wankel, wankelt, wankelde, wankelden, gewankeld)

  1. wankelen
    wankelen; schwanken; wanken
    • wankelen Verb
    • schwanken Verb (schwanke, schwankst, schwankt, schwankte, schwanktet, geschwankt)
    • wanken Verb (wanke, wankst, wankt, wankte, wanktet, gewankt)

Konjugationen für wankelen:

o.t.t.
  1. wankel
  2. wankelt
  3. wankelt
  4. wankelen
  5. wankelen
  6. wankelen
o.v.t.
  1. wankelde
  2. wankelde
  3. wankelde
  4. wankelden
  5. wankelden
  6. wankelden
v.t.t.
  1. heb gewankeld
  2. hebt gewankeld
  3. heeft gewankeld
  4. hebben gewankeld
  5. hebben gewankeld
  6. hebben gewankeld
v.v.t.
  1. had gewankeld
  2. had gewankeld
  3. had gewankeld
  4. hadden gewankeld
  5. hadden gewankeld
  6. hadden gewankeld
o.t.t.t.
  1. zal wankelen
  2. zult wankelen
  3. zal wankelen
  4. zullen wankelen
  5. zullen wankelen
  6. zullen wankelen
o.v.t.t.
  1. zou wankelen
  2. zou wankelen
  3. zou wankelen
  4. zouden wankelen
  5. zouden wankelen
  6. zouden wankelen
diversen
  1. wankel!
  2. wankelt!
  3. gewankeld
  4. wankelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für wankelen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
schwanken wankelen aarzelen; deinen; dubben; fluctueren; golven; heen en weer zwaaien; oscilleren; schommelen; slingeren; talmen; twijfelen; variëren; waggelen; weifelen; wiebelen; wiegen; wisselvallig zijn
wankelen wankelen
wanken wankelen aarzelen; dubben; fluctueren; heen en weer zwaaien; schommelen; slingeren; talmen; variëren; waggelen; weifelen; wiebelen; wiegen

Wiktionary Übersetzungen für wankelen:

wankelen
verb
  1. onvast op de voeten staan, dreigen te vallen
wankelen
verb
  1. (intransitiv): hin und her neigen, in der Gefahr zu kippen

Cross Translation:
FromToVia
wankelen torkeln stagger — to walk in an awkward, drunken fashion
wankelen taumeln; wackeln; zagen; zaudern; zögern; schwanken barguigner — (familier, fr) hésiter, avoir de la peine à se déterminer, particulièrement quand il s’agir d’un achat, d’une affaire, d’un traité.
wankelen taumeln; wackeln; zagen; zaudern; zögern; schwanken hésiter — Être incertain, indécis sur le parti, sur la résolution que l’on doit prendre.