Niederländisch
Detailübersetzungen für week los (Niederländisch) ins Deutsch
losweken:
Konjugationen für losweken:
o.t.t.
- week los
- weekt los
- weekt los
- weken los
- weken los
- weken los
o.v.t.
- weekte los
- weekte los
- weekte los
- weekten los
- weekten los
- weekten los
v.t.t.
- heb losgeweekt
- hebt losgeweekt
- heeft losgeweekt
- hebben losgeweekt
- hebben losgeweekt
- hebben losgeweekt
v.v.t.
- had losgeweekt
- had losgeweekt
- had losgeweekt
- hadden losgeweekt
- hadden losgeweekt
- hadden losgeweekt
o.t.t.t.
- zal losweken
- zult losweken
- zal losweken
- zullen losweken
- zullen losweken
- zullen losweken
o.v.t.t.
- zou losweken
- zou losweken
- zou losweken
- zouden losweken
- zouden losweken
- zouden losweken
en verder
- ben losgeweekt
- bent losgeweekt
- is losgeweekt
- zijn losgeweekt
- zijn losgeweekt
- zijn losgeweekt
diversen
- week los!
- weekt los!
- losgeweekt
- loswekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für losweken:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
aufweichen | afstomen; afweken; losweken | doorweken; in de week zetten; ontharden; verweken; week maken; week worden; weken; zachtmaken |