Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. wegspoelen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für wegspoelend (Niederländisch) ins Deutsch

wegspoelen:

wegspoelen Verb (spoel weg, spoelt weg, spoelde weg, spoelden weg, weggespoeld)

  1. wegspoelen (doorspoelen; doortrekken; spoelen)
    spülen; durchspülen von Toilette

Konjugationen für wegspoelen:

o.t.t.
  1. spoel weg
  2. spoelt weg
  3. spoelt weg
  4. spoelen weg
  5. spoelen weg
  6. spoelen weg
o.v.t.
  1. spoelde weg
  2. spoelde weg
  3. spoelde weg
  4. spoelden weg
  5. spoelden weg
  6. spoelden weg
v.t.t.
  1. heb weggespoeld
  2. hebt weggespoeld
  3. heeft weggespoeld
  4. hebben weggespoeld
  5. hebben weggespoeld
  6. hebben weggespoeld
v.v.t.
  1. had weggespoeld
  2. had weggespoeld
  3. had weggespoeld
  4. hadden weggespoeld
  5. hadden weggespoeld
  6. hadden weggespoeld
o.t.t.t.
  1. zal wegspoelen
  2. zult wegspoelen
  3. zal wegspoelen
  4. zullen wegspoelen
  5. zullen wegspoelen
  6. zullen wegspoelen
o.v.t.t.
  1. zou wegspoelen
  2. zou wegspoelen
  3. zou wegspoelen
  4. zouden wegspoelen
  5. zouden wegspoelen
  6. zouden wegspoelen
diversen
  1. spoel weg!
  2. spoelt weg!
  3. weggespoeld
  4. wegspoelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

wegspoelen [znw.] Nomen

  1. wegspoelen
    Wegspülen; Abspülen

Übersetzung Matrix für wegspoelen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
Abspülen wegspoelen
Wegspülen wegspoelen
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
durchspülen von Toilette doorspoelen; doortrekken; spoelen; wegspoelen
spülen doorspoelen; doortrekken; spoelen; wegspoelen aandrijven; aanspoelen; afwassen; vaat doen