Niederländisch
Detailübersetzungen für wegvallen (Niederländisch) ins Deutsch
wegvallen:
-
wegvallen (uitvallen)
-
wegvallen (doodgaan; overlijden; sterven; vallen; bezwijken; omkomen; sneuvelen; heengaan; inslapen)
sterben; umkommen; entschlafen; im Sterben liegen; zugrunde gehen-
im Sterben liegen Verb
-
zugrunde gehen Verb (gehe zugrunde, gehst zugrunde, geht zugrunde, gang zugrunde, ganget zugrunde, zugrunde gegangen)
Konjugationen für wegvallen:
o.t.t.
- val weg
- valt weg
- valt weg
- vallen weg
- vallen weg
- vallen weg
o.v.t.
- viel weg
- viel weg
- viel weg
- vielen weg
- vielen weg
- vielen weg
v.t.t.
- ben weggevallen
- bent weggevallen
- is weggevallen
- zijn weggevallen
- zijn weggevallen
- zijn weggevallen
v.v.t.
- was weggevallen
- was weggevallen
- was weggevallen
- waren weggevallen
- waren weggevallen
- waren weggevallen
o.t.t.t.
- zal wegvallen
- zult wegvallen
- zal wegvallen
- zullen wegvallen
- zullen wegvallen
- zullen wegvallen
o.v.t.t.
- zou wegvallen
- zou wegvallen
- zou wegvallen
- zouden wegvallen
- zouden wegvallen
- zouden wegvallen
diversen
- val weg!
- valt weg!
- weggevallen
- wegvallend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
wegvallen (uitgevallen)
ausgeschieden-
ausgeschieden Adjektiv
-