Niederländisch
Detailübersetzungen für wijsmaken (Niederländisch) ins Deutsch
wijsmaken:
-
wijsmaken
Konjugationen für wijsmaken:
o.t.t.
- maak wijs
- maakt wijs
- maakt wijs
- maken wijs
- maken wijs
- maken wijs
o.v.t.
- maakte wijs
- maakte wijs
- maakte wijs
- maakten wijs
- maakten wijs
- maakten wijs
v.t.t.
- heb wijs gemaakt
- hebt wijs gemaakt
- heeft wijs gemaakt
- hebben wijs gemaakt
- hebben wijs gemaakt
- hebben wijs gemaakt
v.v.t.
- had wijs gemaakt
- had wijs gemaakt
- had wijs gemaakt
- hadden wijs gemaakt
- hadden wijs gemaakt
- hadden wijs gemaakt
o.t.t.t.
- zal wijsmaken
- zult wijsmaken
- zal wijsmaken
- zullen wijsmaken
- zullen wijsmaken
- zullen wijsmaken
o.v.t.t.
- zou wijsmaken
- zou wijsmaken
- zou wijsmaken
- zouden wijsmaken
- zouden wijsmaken
- zouden wijsmaken
diversen
- maak wijs!
- maakt wijs!
- wijs gemaakt
- wijsmakend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für wijsmaken:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
aufhängen | wijsmaken | ergens aan hangen; ophangen; opknopen |
erzählen | wijsmaken | babbelen; beschrijven; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; mededelen; meeconverseren; meepraten; praten; snateren; spreken; uiteenzetten; verhaal vertellen; verhalen; vertellen; wauwelen; zeggen; zwammen |
vormachen | wijsmaken | fingeren; simuleren; veinzen; voorbinden; voordoen; voorwenden |