Niederländisch
Detailübersetzungen für zengen (Niederländisch) ins Deutsch
zengen:
Konjugationen für zengen:
o.t.t.
- zeng
- zengt
- zengt
- zengen
- zengen
- zengen
o.v.t.
- zengde
- zengde
- zengde
- zengden
- zengden
- zengden
v.t.t.
- heb gezengen
- hebt gezengen
- heeft gezengen
- hebben gezengen
- hebben gezengen
- hebben gezengen
v.v.t.
- had gezengen
- had gezengen
- had gezengen
- hadden gezengen
- hadden gezengen
- hadden gezengen
o.t.t.t.
- zal zengen
- zult zengen
- zal zengen
- zullen zengen
- zullen zengen
- zullen zengen
o.v.t.t.
- zou zengen
- zou zengen
- zou zengen
- zouden zengen
- zouden zengen
- zouden zengen
diversen
- zeng!
- zengt!
- gezengen
- zengend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze