Niederländisch
Detailübersetzungen für ziften (Niederländisch) ins Deutsch
ziften:
-
ziften (doorzijgen; zeven; filteren; filtreren)
-
ziften (selecteren; kiezen; uitzoeken; uitkiezen; uitpikken; selectie toepassen; schiften)
auswählen; selektieren; heraussuchen; sieben; herauspicken; sichten; auslesen; sortieren-
heraussuchen Verb (suche heraus, suchst heraus, sucht heraus, suchte heraus, suchtet heraus, herausgesucht)
-
herauspicken Verb (picke heraus, pickst heraus, pickt heraus, pickte heraus, picktet heraus, herausgepickt)
Konjugationen für ziften:
o.t.t.
- zift
- zift
- zift
- ziften
- ziften
- ziften
o.v.t.
- ziftte
- ziftte
- ziftte
- ziftten
- ziftten
- ziftten
v.t.t.
- heb gezift
- hebt gezift
- heeft gezift
- hebben gezift
- hebben gezift
- hebben gezift
v.v.t.
- had gezift
- had gezift
- had gezift
- hadden gezift
- hadden gezift
- hadden gezift
o.t.t.t.
- zal ziften
- zult ziften
- zal ziften
- zullen ziften
- zullen ziften
- zullen ziften
o.v.t.t.
- zou ziften
- zou ziften
- zou ziften
- zouden ziften
- zouden ziften
- zouden ziften
diversen
- zift!
- zift!
- gezift
- ziftend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze