Übersicht
Niederländisch nach Englisch:   mehr Daten
  1. aanbetalen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für aanbetalen (Niederländisch) ins Englisch

aanbetalen:

aanbetalen Verb (betaal aan, betaalt aan, betaalde aan, betaalden aan, aanbetaald)

  1. aanbetalen
    to deposit; pay down; to make a down payment

Konjugationen für aanbetalen:

o.t.t.
  1. betaal aan
  2. betaalt aan
  3. betaalt aan
  4. betalen aan
  5. betalen aan
  6. betalen aan
o.v.t.
  1. betaalde aan
  2. betaalde aan
  3. betaalde aan
  4. betaalden aan
  5. betaalden aan
  6. betaalden aan
v.t.t.
  1. heb aanbetaald
  2. hebt aanbetaald
  3. heeft aanbetaald
  4. hebben aanbetaald
  5. hebben aanbetaald
  6. hebben aanbetaald
v.v.t.
  1. had aanbetaald
  2. had aanbetaald
  3. had aanbetaald
  4. hadden aanbetaald
  5. hadden aanbetaald
  6. hadden aanbetaald
o.t.t.t.
  1. zal aanbetalen
  2. zult aanbetalen
  3. zal aanbetalen
  4. zullen aanbetalen
  5. zullen aanbetalen
  6. zullen aanbetalen
o.v.t.t.
  1. zou aanbetalen
  2. zou aanbetalen
  3. zou aanbetalen
  4. zouden aanbetalen
  5. zouden aanbetalen
  6. zouden aanbetalen
diversen
  1. betaal aan!
  2. betaalt aan!
  3. aanbetaald
  4. aanbetalende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aanbetalen [znw.] Nomen

  1. aanbetalen
    the down payment

Übersetzung Matrix für aanbetalen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
deposit aanbetaling; afzetsel; belegging; bezinksel; deposito; depot; drab; droesem; geldbelegging; grondsop; grondsoppen; inleg; investering; kit; kleefstof; lijm; minimum inleg; plak; plaksel; residu; sediment; statiegeld; storting; zetsel
down payment aanbetalen aanbetaling
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
deposit aanbetalen bijstorten; deponeren; geld overmaken; in bewaring geven; leggen; neerleggen; neerzetten; op rekening storten; overboeken; overschrijven; overzenden; plaatsen; stationeren; storten; zetten
make a down payment aanbetalen
pay down aanbetalen