Übersicht
Niederländisch nach Englisch:   mehr Daten
  1. bandeloosheid:
  2. bandeloos:
  3. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für bandeloosheid (Niederländisch) ins Englisch

bandeloosheid:


bandeloos:

bandeloos Adjektiv

  1. bandeloos (ongebonden; vrij; losbandig; ongebreideld)
  2. bandeloos (verwilderd)
    disorederly; wild; lawless; undisciplined

Übersetzung Matrix für bandeloos:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
wild wild; wildernis; woestenij
AdjectiveVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
lawless bandeloos; verwilderd losbandig; tuchteloos
undisciplined bandeloos; losbandig; ongebonden; ongebreideld; verwilderd; vrij ongedisciplineerd; vrijgevochten
unfettered bandeloos; losbandig; ongebonden; ongebreideld; vrij vrijgevochten
ungovernable bandeloos; losbandig; ongebonden; ongebreideld; vrij onbedaarlijk; onbedwingbaar; onbestuurbaar; onstuimig; uitzinnig
unmanageable bandeloos; losbandig; ongebonden; ongebreideld; vrij moeilijk te hanteren; onbedaarlijk; onbedwingbaar; onbestuurbaar; onhandelbaar; onhanteerbaar; onstuimig; uitzinnig
unrestrained bandeloos; losbandig; ongebonden; ongebreideld; vrij niet terughoudend; ongeremd; vrijgevochten
unruly bandeloos; losbandig; ongebonden; ongebreideld; vrij onhandelbaar; tegendraads; vrijgevochten
ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
disorederly bandeloos; verwilderd
wild bandeloos; verwilderd blindelings; dolletjes; enig; in het wilde weg; kokend; lukraak; ongetemd; ruig; ruw; wild; woest; ziedend

Verwandte Wörter für "bandeloos":


Computerübersetzung von Drittern: