Übersicht
Niederländisch nach Englisch:   mehr Daten
  1. induceren:


Niederländisch

Detailübersetzungen für induceren (Niederländisch) ins Englisch

induceren:

induceren Verb (induceer, induceert, induceerde, induceerden, geïnduceerd)

  1. induceren
    to induce
    • induce Verb (induces, induced, inducing)

Konjugationen für induceren:

o.t.t.
  1. induceer
  2. induceert
  3. induceert
  4. induceren
  5. induceren
  6. induceren
o.v.t.
  1. induceerde
  2. induceerde
  3. induceerde
  4. induceerden
  5. induceerden
  6. induceerden
v.t.t.
  1. heb geïnduceerd
  2. hebt geïnduceerd
  3. heeft geïnduceerd
  4. hebben geïnduceerd
  5. hebben geïnduceerd
  6. hebben geïnduceerd
v.v.t.
  1. had geïnduceerd
  2. had geïnduceerd
  3. had geïnduceerd
  4. hadden geïnduceerd
  5. hadden geïnduceerd
  6. hadden geïnduceerd
o.t.t.t.
  1. zal induceren
  2. zult induceren
  3. zal induceren
  4. zullen induceren
  5. zullen induceren
  6. zullen induceren
o.v.t.t.
  1. zou induceren
  2. zou induceren
  3. zou induceren
  4. zouden induceren
  5. zouden induceren
  6. zouden induceren
en verder
  1. is geïnduceerd
diversen
  1. induceer!
  2. induceert!
  3. geïnduceerd
  4. inducerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für induceren:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
induce induceren