Übersicht
Niederländisch
Detailübersetzungen für nabootsen (Niederländisch) ins Englisch
nabootsen:
Konjugationen für nabootsen:
o.t.t.
- boots na
- bootst na
- bootst na
- bootsen na
- bootsen na
- bootsen na
o.v.t.
- bootste na
- bootste na
- bootste na
- bootsten na
- bootsten na
- bootsten na
v.t.t.
- heb nagebootst
- hebt nagebootst
- heeft nagebootst
- hebben nagebootst
- hebben nagebootst
- hebben nagebootst
v.v.t.
- had nagebootst
- had nagebootst
- had nagebootst
- hadden nagebootst
- hadden nagebootst
- hadden nagebootst
o.t.t.t.
- zal nabootsen
- zult nabootsen
- zal nabootsen
- zullen nabootsen
- zullen nabootsen
- zullen nabootsen
o.v.t.t.
- zou nabootsen
- zou nabootsen
- zou nabootsen
- zouden nabootsen
- zouden nabootsen
- zouden nabootsen
en verder
- is nagebootst
- zijn nagebootst
diversen
- boots na!
- bootst na!
- nagebootst
- nabootsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze