Übersicht
Niederländisch nach Englisch:   mehr Daten
  1. opprikken:


Niederländisch

Detailübersetzungen für opprikken (Niederländisch) ins Englisch

opprikken:

opprikken Verb (prik op, prikt op, prikte op, prikten op, opgeprikt)

  1. opprikken
    to pin up; fork; to prick; to hang up
    • pin up Verb (pins up, pinned up, pinning up)
    • fork Verb
    • prick Verb (pricks, pricked, pricking)
    • hang up Verb (hangs up, hung up, hanging up)

Konjugationen für opprikken:

o.t.t.
  1. prik op
  2. prikt op
  3. prikt op
  4. prikken op
  5. prikken op
  6. prikken op
o.v.t.
  1. prikte op
  2. prikte op
  3. prikte op
  4. prikten op
  5. prikten op
  6. prikten op
v.t.t.
  1. heb opgeprikt
  2. hebt opgeprikt
  3. heeft opgeprikt
  4. hebben opgeprikt
  5. hebben opgeprikt
  6. hebben opgeprikt
v.v.t.
  1. had opgeprikt
  2. had opgeprikt
  3. had opgeprikt
  4. hadden opgeprikt
  5. hadden opgeprikt
  6. hadden opgeprikt
o.t.t.t.
  1. zal opprikken
  2. zult opprikken
  3. zal opprikken
  4. zullen opprikken
  5. zullen opprikken
  6. zullen opprikken
o.v.t.t.
  1. zou opprikken
  2. zou opprikken
  3. zou opprikken
  4. zouden opprikken
  5. zouden opprikken
  6. zouden opprikken
en verder
  1. ben opgeprikt
  2. bent opgeprikt
  3. is opgeprikt
  4. zijn opgeprikt
  5. zijn opgeprikt
  6. zijn opgeprikt
diversen
  1. prik op!
  2. prikt op!
  3. opgeprikt
  4. opprikkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für opprikken:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
fork aftakking; onderafdeling; splitsing; vertakking
prick eikel; hond; klootzak; lid; lul; penis; piemel; pik; roede; schobbejak; schoelje; schoft; smeerlap
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
fork opprikken
hang up opprikken ophangen; opknopen
pin up opprikken opspelden
prick opprikken doorprikken; openprikken; opensteken; prikken; prikken in; steken; steken geven