Übersicht
Niederländisch nach Englisch:   mehr Daten
  1. schitteren:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für schitteren (Niederländisch) ins Englisch

schitteren:

schitteren Verb (schitter, schittert, schitterde, schitterden, geschitterd)

  1. schitteren (glinsteren; fonkelen)
    to sparkle; to shine; to glisten; to glitter; to shimmer; to glimmer
    • sparkle Verb (sparkles, sparkled, sparkling)
    • shine Verb (shines, shined, shining)
    • glisten Verb (glistens, glistened, glistening)
    • glitter Verb (glitters, glittered, glittering)
    • shimmer Verb (shimmers, shimmered, shimmering)
    • glimmer Verb (glimmers, glimmered, glimmering)
  2. schitteren (glinsteren)
    to glitter
    • glitter Verb (glitters, glittered, glittering)
  3. schitteren (uitblinken; onderscheiden; overtreffen; )
    to outshine
    • outshine Verb (outshines, outshone, outshining)

Konjugationen für schitteren:

o.t.t.
  1. schitter
  2. schittert
  3. schittert
  4. schitteren
  5. schitteren
  6. schitteren
o.v.t.
  1. schitterde
  2. schitterde
  3. schitterde
  4. schitterden
  5. schitterden
  6. schitterden
v.t.t.
  1. heb geschitterd
  2. hebt geschitterd
  3. heeft geschitterd
  4. hebben geschitterd
  5. hebben geschitterd
  6. hebben geschitterd
v.v.t.
  1. had geschitterd
  2. had geschitterd
  3. had geschitterd
  4. hadden geschitterd
  5. hadden geschitterd
  6. hadden geschitterd
o.t.t.t.
  1. zal schitteren
  2. zult schitteren
  3. zal schitteren
  4. zullen schitteren
  5. zullen schitteren
  6. zullen schitteren
o.v.t.t.
  1. zou schitteren
  2. zou schitteren
  3. zou schitteren
  4. zouden schitteren
  5. zouden schitteren
  6. zouden schitteren
en verder
  1. ben geschitterd
  2. bent geschitterd
  3. is geschitterd
  4. zijn geschitterd
  5. zijn geschitterd
  6. zijn geschitterd
diversen
  1. schitter!
  2. schittert!
  3. geschitterd
  4. schitterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

schitteren [znw.] Nomen

  1. schitteren (luister; glans)
    the brilliance; the sparkling; the glitter; the radiance

Übersetzung Matrix für schitteren:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
brilliance glans; luister; schitteren genialiteit; vernuft; vindingrijk vernuft
glimmer glans; gloed; schijn; schijnsel; straling
glitter glans; luister; schitteren
radiance glans; luister; schitteren glans; gloed; schijn; schijnsel; straling
shine flakkering; flikkering; fonkeling; geflikker; gefonkel; glans; glanzen; glimmen; glinstering; gloed; licht verspreiden; schijn; schijnen; schijnsel; schittering; straling
sparkle flakker; flakkering; flikkering; flonkering; fonkelen; fonkeling; geflikker; gefonkel; glinstering; glitter; restjes; schijn; schittering; sprankelen; sprankjes; vonk
sparkling glans; luister; schitteren flonkering; fonkelen; fonkeling; gesprankel; glitter; schittering; sprankelen
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
glimmer fonkelen; glinsteren; schitteren blinken; gloren
glisten fonkelen; glinsteren; schitteren fonkelen; glimmen; glinsteren
glitter fonkelen; glinsteren; schitteren blinken; fonkelen; glimmen; glinsteren; glitteren
outshine excelleren; onderscheiden; overtreffen; schitteren; uitblinken; uitblinken boven; uitmunten; uitsteken
shimmer fonkelen; glinsteren; schitteren flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen
shine fonkelen; glinsteren; schitteren beschijnen; blaken; flikkeren; fonkelen; glanzen; glimmen; glinsteren; glunderen; iets uitstralen; licht geven; licht schijnen; licht uitzenden; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen; verlichten
sparkle fonkelen; glinsteren; schitteren flikkeren; flonkeren; fonkelen; glanzen; glimmen; glinsteren; kralen; mousseren; opbruisen; parelen; schijnen; sprankelen; stralen; tintelen; twinkelen; vonken; vonken schieten
AdjectiveVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
sparkling fonkelend; glinsterend; schitterend

Wiktionary Übersetzungen für schitteren:

schitteren
verb
  1. to sparkle with light

Cross Translation:
FromToVia
schitteren shine; glow briller — (term, sens étymologique, désormais inusité) S’agiter, aller de-ci de-là, frétiller d’impatience.
schitteren undulate ondoyerremuer, se mouvoir à la manière des ondes.
schitteren scintillate; flare; flare up; flicker scintillerbriller, jeter des éclats par intermittence.
schitteren vacillate; wobble vacillerchanceler ; trembler ; n’être pas bien ferme.