Übersicht
Niederländisch
Detailübersetzungen für snoei (Niederländisch) ins Englisch
snoei:
-
de snoei
Übersetzung Matrix für snoei:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
clippings | snoei | knipsels; snippers; spaanders |
cuttings | snoei | doorsneden; doorsnedes; doorsnijdingen; knipsels; scheuten; schoten; snippers; spaanders; spruiten; stekken |
snips | snoei | knipjes; knipsels; snippers; spaanders |
Verwandte Wörter für "snoei":
snoeien:
Konjugationen für snoeien:
o.t.t.
- snoei
- snoeit
- snoeit
- snoeien
- snoeien
- snoeien
o.v.t.
- snoeide
- snoeide
- snoeide
- snoeiden
- snoeiden
- snoeiden
v.t.t.
- heb gesnoeid
- hebt gesnoeid
- heeft gesnoeid
- hebben gesnoeid
- hebben gesnoeid
- hebben gesnoeid
v.v.t.
- had gesnoeid
- had gesnoeid
- had gesnoeid
- hadden gesnoeid
- hadden gesnoeid
- hadden gesnoeid
o.t.t.t.
- zal snoeien
- zult snoeien
- zal snoeien
- zullen snoeien
- zullen snoeien
- zullen snoeien
o.v.t.t.
- zou snoeien
- zou snoeien
- zou snoeien
- zouden snoeien
- zouden snoeien
- zouden snoeien
en verder
- ben gesnoeid
- bent gesnoeid
- is gesnoeid
- zijn gesnoeid
- zijn gesnoeid
- zijn gesnoeid
diversen
- snoei!
- snoeit!
- gesnoeid
- snoeiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
snoeien (korten)
Übersetzung Matrix für snoeien:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
abbreviating | korten; snoeien | afkorten; bekorten; inkorten; korter maken; verkorten |
abridgement | korten; snoeien | |
abridging | korten; snoeien | afkorten; bekorten; inkorten; korter maken; verkorten |
prune | pruim | |
trim | boordsel; galon; omzoming; oplegsel; passement | |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
cut back | besnoeien; knippen; snoeien; trimmen | beknotten; beperken |
pare | besnoeien; knippen; snoeien; trimmen | kort knippen; kort maken; korten |
prune | besnoeien; knippen; snoeien; trimmen | |
trim | besnoeien; knippen; snoeien; trimmen | afwerken; bijknippen; een beetje knippen; garneren; haar kort laten knippen; inkorten; knippen; kort knippen; kort maken; korten; korter maken; kortwieken; minder maken; minimaliseren; omboorden; opmaken; opschikken; opsieren; opsmukken; optuigen; scheren; schotels garneren; tooien; verfraaien; verkorten; verluchten; versieren; zich mooi maken |