Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. uitsmeren:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für uitsmeren (Niederländisch) ins Spanisch

uitsmeren:

uitsmeren Verb (smeer uit, smeert uit, smeerde uit, smeerden uit, uitgesmeerd)

  1. uitsmeren

Konjugationen für uitsmeren:

o.t.t.
  1. smeer uit
  2. smeert uit
  3. smeert uit
  4. smeren uit
  5. smeren uit
  6. smeren uit
o.v.t.
  1. smeerde uit
  2. smeerde uit
  3. smeerde uit
  4. smeerden uit
  5. smeerden uit
  6. smeerden uit
v.t.t.
  1. heb uitgesmeerd
  2. hebt uitgesmeerd
  3. heeft uitgesmeerd
  4. hebben uitgesmeerd
  5. hebben uitgesmeerd
  6. hebben uitgesmeerd
v.v.t.
  1. had uitgesmeerd
  2. had uitgesmeerd
  3. had uitgesmeerd
  4. hadden uitgesmeerd
  5. hadden uitgesmeerd
  6. hadden uitgesmeerd
o.t.t.t.
  1. zal uitsmeren
  2. zult uitsmeren
  3. zal uitsmeren
  4. zullen uitsmeren
  5. zullen uitsmeren
  6. zullen uitsmeren
o.v.t.t.
  1. zou uitsmeren
  2. zou uitsmeren
  3. zou uitsmeren
  4. zouden uitsmeren
  5. zouden uitsmeren
  6. zouden uitsmeren
en verder
  1. ben uitgesmeerd
  2. bent uitgesmeerd
  3. is uitgesmeerd
  4. zijn uitgesmeerd
  5. zijn uitgesmeerd
  6. zijn uitgesmeerd
diversen
  1. smeer uit!
  2. smeert uit!
  3. uitgesmeerd
  4. uitsmerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für uitsmeren:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
extender uitsmeren afsteken; distribueren; eruit springen; expanderen; gunnen; iets toekennen; in het oog lopen; openen; opvallen; ronddelen; spreiden; talrijker maken; toebedelen; toekennen; toewijzen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; uitreiken; uitspringen; uitsteken; verbreiden; verdelen; vergroten; vermeerderen; verruimen; verwijden
untar uitsmeren insmeren; zalven

Wiktionary Übersetzungen für uitsmeren:


Cross Translation:
FromToVia
uitsmeren manchar; untar; embadurnar; aplicar smear — to spread (a substance)
uitsmeren esparcir spread — to smear, distribute in a thin layer