Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. aandrukken:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für aandrukken (Niederländisch) ins Spanisch

aandrukken:

aandrukken Verb (druk aan, drukt aan, drukte aan, drukten aan, aangedrukt)

  1. aandrukken (vastdrukken)

Konjugationen für aandrukken:

o.t.t.
  1. druk aan
  2. drukt aan
  3. drukt aan
  4. drukken aan
  5. drukken aan
  6. drukken aan
o.v.t.
  1. drukte aan
  2. drukte aan
  3. drukte aan
  4. drukten aan
  5. drukten aan
  6. drukten aan
v.t.t.
  1. heb aangedrukt
  2. hebt aangedrukt
  3. heeft aangedrukt
  4. hebben aangedrukt
  5. hebben aangedrukt
  6. hebben aangedrukt
v.v.t.
  1. had aangedrukt
  2. had aangedrukt
  3. had aangedrukt
  4. hadden aangedrukt
  5. hadden aangedrukt
  6. hadden aangedrukt
o.t.t.t.
  1. zal aandrukken
  2. zult aandrukken
  3. zal aandrukken
  4. zullen aandrukken
  5. zullen aandrukken
  6. zullen aandrukken
o.v.t.t.
  1. zou aandrukken
  2. zou aandrukken
  3. zou aandrukken
  4. zouden aandrukken
  5. zouden aandrukken
  6. zouden aandrukken
diversen
  1. druk aan!
  2. drukt aan!
  3. aangedrukt
  4. aandrukkende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für aandrukken:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
apretar aanschroeven; afklemmen; afknijpen; vastschroeven
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
apretar aandrukken; vastdrukken afklemmen; afknellen; afknijpen; bedenken; comprimeren; drukken; fantaseren; indrukken; induwen; ineen duwen; knellen; met gespannen voorwerp omsluiten; nijpen; omspannen; overspannen; persen; proppen; samenballen; samendrukken; samenpersen; schroeven; strak zitten; uitdenken; vastknijpen; verdichten; verzinnen; voorwenden

Wiktionary Übersetzungen für aandrukken:

aandrukken
verb
  1. vaster drukken

Cross Translation:
FromToVia
aandrukken urgir; apremiar; apretar; presionar; insistir; acelerar; activar; adelantar; apresurar presserexercer une pression, serrer plus ou moins fort.
aandrukken apretar serrer — Renfermer, ranger, mettre en lieu sûr, à l’abri. (Sens général).
aandrukken apretujar; comprimir tassercroître, multiplier, s’élargir.