Übersicht
Niederländisch
Detailübersetzungen für wegduwen (Niederländisch) ins Spanisch
wegduwen:
-
wegduwen (wegdrukken; wegschuiven; wegdringen)
Konjugationen für wegduwen:
o.t.t.
- duw weg
- duwt weg
- duwt weg
- duwen weg
- duwen weg
- duwen weg
o.v.t.
- duwde weg
- duwde weg
- duwde weg
- duwden weg
- duwden weg
- duwden weg
v.t.t.
- heb weggeduwd
- hebt weggeduwd
- heeft weggeduwd
- hebben weggeduwd
- hebben weggeduwd
- hebben weggeduwd
v.v.t.
- had weggeduwd
- had weggeduwd
- had weggeduwd
- hadden weggeduwd
- hadden weggeduwd
- hadden weggeduwd
o.t.t.t.
- zal wegduwen
- zult wegduwen
- zal wegduwen
- zullen wegduwen
- zullen wegduwen
- zullen wegduwen
o.v.t.t.
- zou wegduwen
- zou wegduwen
- zou wegduwen
- zouden wegduwen
- zouden wegduwen
- zouden wegduwen
diversen
- duw weg!
- duwt weg!
- weggeduwd
- wegduwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze