Übersicht
Niederländisch
Detailübersetzungen für verfrommelen (Niederländisch) ins Spanisch
verfrommelen:
-
verfrommelen (verkreukelen; kreukelen)
Konjugationen für verfrommelen:
o.t.t.
- verfrommel
- verfrommelt
- verfrommelt
- verfrommelen
- verfrommelen
- verfrommelen
o.v.t.
- verfrommelde
- verfrommelde
- verfrommelde
- verfrommelden
- verfrommelden
- verfrommelden
v.t.t.
- heb verfrommeld
- hebt verfrommeld
- heeft verfrommeld
- hebben verfrommeld
- hebben verfrommeld
- hebben verfrommeld
v.v.t.
- had verfrommeld
- had verfrommeld
- had verfrommeld
- hadden verfrommeld
- hadden verfrommeld
- hadden verfrommeld
o.t.t.t.
- zal verfrommelen
- zult verfrommelen
- zal verfrommelen
- zullen verfrommelen
- zullen verfrommelen
- zullen verfrommelen
o.v.t.t.
- zou verfrommelen
- zou verfrommelen
- zou verfrommelen
- zouden verfrommelen
- zouden verfrommelen
- zouden verfrommelen
diversen
- verfrommel!
- verfrommelt!
- verfrommeld
- verfrommelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für verfrommelen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
arrugar | kreukelen; verfrommelen; verkreukelen | kreuken; opfrommelen; rimpelen; verfromfraaien |
arrugarse | kreukelen; verfrommelen; verkreukelen | kreuken |
estrujar | kreukelen; verfrommelen; verkreukelen | bedenken; comprimeren; fantaseren; fijnmaken; klemmen; knellen; kreuken; leegknijpen; omklemmen; persen; platdrukken; samendrukken; samenpersen; uitdenken; uitpersen; verbrijzelen; verdichten; verfromfraaien; vergruizen; vermorzelen; verpletteren; verzinnen; voorwenden |
fruncir | kreukelen; verfrommelen; verkreukelen | fronsen; kreuken; tuiten |
rizar | kreukelen; verfrommelen; verkreukelen | deinen; golven; golvend bewegen; in de krul zetten; kroelen; kroezen; krullen; wiegelen |