Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. aanslingeren:


Niederländisch

Detailübersetzungen für aanslingeren (Niederländisch) ins Spanisch

aanslingeren:

aanslingeren Verb (slinger aan, slingert aan, slingerde aan, slingerden aan, aangeslingerd)

  1. aanslingeren (aanzwengelen)

Konjugationen für aanslingeren:

o.t.t.
  1. slinger aan
  2. slingert aan
  3. slingert aan
  4. slingeren aan
  5. slingeren aan
  6. slingeren aan
o.v.t.
  1. slingerde aan
  2. slingerde aan
  3. slingerde aan
  4. slingerden aan
  5. slingerden aan
  6. slingerden aan
v.t.t.
  1. heb aangeslingerd
  2. hebt aangeslingerd
  3. heeft aangeslingerd
  4. hebben aangeslingerd
  5. hebben aangeslingerd
  6. hebben aangeslingerd
v.v.t.
  1. had aangeslingerd
  2. had aangeslingerd
  3. had aangeslingerd
  4. hadden aangeslingerd
  5. hadden aangeslingerd
  6. hadden aangeslingerd
o.t.t.t.
  1. zal aanslingeren
  2. zult aanslingeren
  3. zal aanslingeren
  4. zullen aanslingeren
  5. zullen aanslingeren
  6. zullen aanslingeren
o.v.t.t.
  1. zou aanslingeren
  2. zou aanslingeren
  3. zou aanslingeren
  4. zouden aanslingeren
  5. zouden aanslingeren
  6. zouden aanslingeren
diversen
  1. slinger aan!
  2. slingert aan!
  3. aangeslingerd
  4. aanslingerende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aanslingeren [znw.] Nomen

  1. aanslingeren (aanzwengelen)
    el arrancar; el incitar

Übersetzung Matrix für aanslingeren:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
arrancar aanslingeren; aanzwengelen afdwingen; afrukken; losrukken; ontwringen
impulsar aandrijven; aanjagen; aanmoedigen; aansporen; aanzetten; prikkel; stimuleren; voortstuwen
incitar aanslingeren; aanzwengelen
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
activar aanslingeren; aanzwengelen activeren; inschakelen
arrancar aandrijven; aansporen; aanvangen; afbedelen; afrukken; afscheuren; aftrekken; beginnen; ergens uitscheuren; gebrek hebben; iem. afdwingen; iemand van de plaats dringen; in werking stellen; inluiden; loskrijgen; losmaken; losrukken; losscheuren; lostornen; lostrekken; neerhalen; neersabelen; nijpen; ontrukken; onttrekken; ontworstelen; ontwringen; open krijgen; openkrijgen; opkrikken; opstarten; opwekken; prikkelen; rooien; starten; stimuleren; tornen; uithalen; uitrukken; uitscheuren; uittrekken; van het lijf trekken; van start gaan; verdringen; wegrukken; zich door te worstelen bevrijden
impulsar aanslingeren; aanzwengelen aandrijven; aansporen; aanzetten; jachten; opdrijven; ophitsen; opjagen; opkrikken; opwekken; opzwepen; prikkelen; sterk prikkelen; stimuleren; stuwen; voortjagen; voortstuwen; vooruitduwen; vooruitschoppen
incitar aanblazen; aandrijven; aanjagen; aanleiding geven tot; aanmoedigen; aanpoten; aansporen; aanstoken; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten; aanzetten tot; animeren; bemoedigen; haast maken; haasten; iemand motiveren; iemand opstoken; iets aanstoken; ijlen; instigeren; jagen; motiveren; opfokken; ophitsen; opjutten; opkrikken; oppoken; opporren; opruien; opstoken; opwekken; opwinden; opzetten; overhaasten; poken; porren; prikkelen; provoceren; spoeden; stimuleren; stoken; toemoedigen; uitdagen; uitlokken; voortmaken; zich spoeden
poner en marcha con manivela aanslingeren; aanzwengelen