Niederländisch
Detailübersetzungen für aansnijden (Niederländisch) ins Spanisch
aansnijden:
-
aansnijden (te berde brengen; ter sprake brengen; aanvoeren; entameren; opwerpen; aankaarten; op tafel leggen; opperen)
-
aansnijden (gesprek aanknopen; ter sprake brengen; starten; entameren; openen; opwerpen; te berde brengen; aankaarten; aanknopen)
-
aansnijden (aankaarten; ter sprake brengen; op tafel leggen)
Konjugationen für aansnijden:
o.t.t.
- snijd aan
- snijdt aan
- snijdt aan
- snijden aan
- snijden aan
- snijden aan
o.v.t.
- sneed aan
- sneed aan
- sneed aan
- sneden aan
- sneden aan
- sneden aan
v.t.t.
- heb aangesneden
- hebt aangesneden
- heeft aangesneden
- hebben aangesneden
- hebben aangesneden
- hebben aangesneden
v.v.t.
- had aangesneden
- had aangesneden
- had aangesneden
- hadden aangesneden
- hadden aangesneden
- hadden aangesneden
o.t.t.t.
- zal aansnijden
- zult aansnijden
- zal aansnijden
- zullen aansnijden
- zullen aansnijden
- zullen aansnijden
o.v.t.t.
- zou aansnijden
- zou aansnijden
- zou aansnijden
- zouden aansnijden
- zouden aansnijden
- zouden aansnijden
diversen
- snijd aan!
- snijdt aan!
- aangesneden
- aansnijdende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
aansnijden (entameren)