Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. aanspelden:


Niederländisch

Detailübersetzungen für aanspelden (Niederländisch) ins Spanisch

aanspelden:

aanspelden [znw.] Nomen

  1. aanspelden

aanspelden Verb (speld aan, speldt aan, speldde aan, speldden aan, aangespeld)

  1. aanspelden

Konjugationen für aanspelden:

o.t.t.
  1. speld aan
  2. speldt aan
  3. speldt aan
  4. spelden aan
  5. spelden aan
  6. spelden aan
o.v.t.
  1. speldde aan
  2. speldde aan
  3. speldde aan
  4. speldden aan
  5. speldden aan
  6. speldden aan
v.t.t.
  1. heb aangespeld
  2. hebt aangespeld
  3. heeft aangespeld
  4. hebben aangespeld
  5. hebben aangespeld
  6. hebben aangespeld
v.v.t.
  1. had aangespeld
  2. had aangespeld
  3. had aangespeld
  4. hadden aangespeld
  5. hadden aangespeld
  6. hadden aangespeld
o.t.t.t.
  1. zal aanspelden
  2. zult aanspelden
  3. zal aanspelden
  4. zullen aanspelden
  5. zullen aanspelden
  6. zullen aanspelden
o.v.t.t.
  1. zou aanspelden
  2. zou aanspelden
  3. zou aanspelden
  4. zouden aanspelden
  5. zouden aanspelden
  6. zouden aanspelden
diversen
  1. speld aan!
  2. speldt aan!
  3. aangespeld
  4. aanspeldende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für aanspelden:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
prender con alfilers aanspelden afspelden
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
prender con alfileres aanspelden opspelden
prender con alfilers afspelden
sujetar con alfileres aanspelden afspelden