Niederländisch
Detailübersetzungen für accorderen (Niederländisch) ins Spanisch
accorderen:
-
accorderen (afspreken)
-
accorderen (overeenstemmen)
-
accorderen (overeenkomen; afspreken)
Konjugationen für accorderen:
o.t.t.
- accordeer
- accordeert
- accordeert
- accorderen
- accorderen
- accorderen
o.v.t.
- accordeerde
- accordeerde
- accordeerde
- accordeerden
- accordeerden
- accordeerden
v.t.t.
- heb geaccordeerd
- hebt geaccordeerd
- heeft geaccordeerd
- hebben geaccordeerd
- hebben geaccordeerd
- hebben geaccordeerd
v.v.t.
- had geaccordeerd
- had geaccordeerd
- had geaccordeerd
- hadden geaccordeerd
- hadden geaccordeerd
- hadden geaccordeerd
o.t.t.t.
- zal accorderen
- zult accorderen
- zal accorderen
- zullen accorderen
- zullen accorderen
- zullen accorderen
o.v.t.t.
- zou accorderen
- zou accorderen
- zou accorderen
- zouden accorderen
- zouden accorderen
- zouden accorderen
diversen
- accordeer!
- accordeert!
- geaccordeerd
- accorderende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze