Niederländisch
Detailübersetzungen für afknappen (Niederländisch) ins Spanisch
afknappen:
-
afknappen (er vanaf breken)
caerse; vencer; estropearse; derrumbarse; salir fallido; desilusionar; quedar desengañado; fracasar; hundirse; decaer; fliparse; arruinarse; salir mal; malograrse; quedar sin efecto; caer en ruina; llevarse un chasco; quedar eliminado; tener un mal viaje; llevarse un corte-
caerse Verb
-
vencer Verb
-
estropearse Verb
-
derrumbarse Verb
-
salir fallido Verb
-
desilusionar Verb
-
quedar desengañado Verb
-
fracasar Verb
-
hundirse Verb
-
decaer Verb
-
fliparse Verb
-
arruinarse Verb
-
salir mal Verb
-
malograrse Verb
-
quedar sin efecto Verb
-
caer en ruina Verb
-
llevarse un chasco Verb
-
quedar eliminado Verb
-
tener un mal viaje Verb
-
llevarse un corte Verb
-
Konjugationen für afknappen:
o.t.t.
- knap af
- knapt af
- knapt af
- knappen af
- knappen af
- knappen af
o.v.t.
- knapte af
- knapte af
- knapte af
- knapten af
- knapten af
- knapten af
v.t.t.
- ben afgeknapt
- bent afgeknapt
- is afgeknapt
- zijn afgeknapt
- zijn afgeknapt
- zijn afgeknapt
v.v.t.
- was afgeknapt
- was afgeknapt
- was afgeknapt
- waren afgeknapt
- waren afgeknapt
- waren afgeknapt
o.t.t.t.
- zal afknappen
- zult afknappen
- zal afknappen
- zullen afknappen
- zullen afknappen
- zullen afknappen
o.v.t.t.
- zou afknappen
- zou afknappen
- zou afknappen
- zouden afknappen
- zouden afknappen
- zouden afknappen
diversen
- knap af!
- knapt af!
- afgeknapt
- afknappende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze