Niederländisch

Detailübersetzungen für afzet (Niederländisch) ins Spanisch

afzet:

afzet [de ~ (m)] Nomen

  1. de afzet (omzet; verkoop)
    el volumen de ventas; la venta; el volumen de negocios

Übersetzung Matrix für afzet:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
venta afzet; omzet; verkoop bar; buitencafé; café; knijp; kroeg; lokaliteit; tapperij; taveerne; uitspanning; verkoop
volumen de negocios afzet; omzet; verkoop
volumen de ventas afzet; omzet; verkoop omzet

Verwandte Wörter für "afzet":


Wiktionary Übersetzungen für afzet:

afzet
noun
  1. het volume product dat aan consumenten verkocht wordt

afzet form of afzetten:

afzetten Verb (zet af, zette af, zetten af, afgezet)

  1. afzetten (besodemieteren; misleiden; bedriegen; )
  2. afzetten (bedotten; tillen)
  3. afzetten
    sacar; timar
  4. afzetten (afpalen; begrenzen; afbakenen; omlijnen)
  5. afzetten (omranden)
  6. afzetten (ergens loslaten; droppen)
    dejar
  7. afzetten (laten uitstappen)
  8. afzetten (stilzetten; stoppen; tot stilstand brengen)
  9. afzetten (uitschakelen; uitmaken; uitzetten; uitdoen)
  10. afzetten (amputeren)
  11. afzetten (bedrogen worden; oplichten; flessen)

Konjugationen für afzetten:

o.t.t.
  1. zet af
  2. zet af
  3. zet af
  4. zetten af
  5. zetten af
  6. zetten af
o.v.t.
  1. zette af
  2. zette af
  3. zette af
  4. zetten af
  5. zetten af
  6. zetten af
v.t.t.
  1. heb afgezet
  2. hebt afgezet
  3. heeft afgezet
  4. hebben afgezet
  5. hebben afgezet
  6. hebben afgezet
v.v.t.
  1. had afgezet
  2. had afgezet
  3. had afgezet
  4. hadden afgezet
  5. hadden afgezet
  6. hadden afgezet
o.t.t.t.
  1. zal afzetten
  2. zult afzetten
  3. zal afzetten
  4. zullen afzetten
  5. zullen afzetten
  6. zullen afzetten
o.v.t.t.
  1. zou afzetten
  2. zou afzetten
  3. zou afzetten
  4. zouden afzetten
  5. zouden afzetten
  6. zouden afzetten
diversen
  1. zet af!
  2. zet af!
  3. afgezet
  4. afzettende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afzetten [znw.] Nomen

  1. afzetten (amputeren; wegnemen; amputatie)
    el amputar; el quitar; el extirpar

Übersetzung Matrix für afzetten:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
abrir opendoen; openmaken
alzar omhoog steken; opsteken
amanecer aanbreken van de dag; dageraad; morgenschemering; morgenstond; ochtendgloren; ochtendstond; vroege ochtenduren; zonsopgang
amputar afzetten; amputatie; amputeren; wegnemen
bordear laveren
cerrar dichtdoen; dichtdraaien
clarear lichter worden; oplichten
colocar neerzetten
dar un sablazo houwen
dejar afstappen; afzien van; neerzetten
delimitar afbakenen; afbakening; afpalen; aftekenen
demarcar afbakenen; afbakening; afpalen
depositar neerzetten
desconectar loskoppelen
extirpar afzetten; amputatie; amputeren; wegnemen verwijderen; wegnemen
hacer bajar laten zakken; neerlaten
joder neuken
levantar omhoog steken; omhoog werpen; opsteken; opwerpen
parar verblijven
proyectar projecteren
quitar afzetten; amputatie; amputeren; wegnemen ontnemen; verwijderen; wegnemen
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
abrir afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen aankaarten; aanknopen; aansnijden; beginnen; entameren; gesprek aanknopen; inleiden; inluiden; kraken; losbreken; loskrijgen; losmaken; losslaan; lostornen; ontgrendelen; ontsluiten; openbreken; opendoen; openen; openleggen; openmaken; openschuiven; openslaan; openstellen; opentrekken; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen; toegankelijk maken; tornen; uithalen; uittrekken; vrijgeven
acorralar afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen beknotten; beperken; bijsluiten; bijvoegen; indammen; inkapselen; inperken; insluiten; limiteren; omsingelen; omsluiten; omvatten; toevoegen
acotar afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen; omranden aannemen; aanvaarden; accepteren; beknotten; beperken; neppen
agrandarse afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen
alzar afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen; omranden aanleren; aansteken; aanstrijken; absorberen; bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; buslichten; casseren; doen ontvlammen; eigen maken; erbij voegen; heffen; hernieuwen; herstellen; hijsen; hoger draaien; hoger maken; in de fik steken; in de hoogte steken; leren; lichten; lichter worden van kleur; naar boven tillen; neppen; omhoog brengen; omhoog doen; omhoog heffen; omhoogdraaien; omhoogheffen; omhoogkomen; omhoogrijzen; omhoogrukken; omhoogsteken; omhoogtillen; opdraaien; opheffen; oplichten; opnemen; oppikken; oprijzen; opslorpen; opslurpen; opsteken; opstijgen; optillen; opvliegen; renoveren; restaureren; rijzen; sigaret opsteken; tillen; toevoegen; verbeteren; verhelpen; verhogen; verneuken; vernieuwen; verwerven
amanecer afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen; omranden aanbreken van de dag; aanmanen; aanmanen tot een verplichting; aanrekenen; aansteken; aanstrijken; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; dagen; doen ontvlammen; flikkeren; fonkelen; gispen; glanzen; gloren; iemand iets verwijten; krieken; kwalijk nemen; laken; licht worden; lichten; lichter worden van kleur; manen; nadragen; neppen; oplichten; schijnen; sommeren; sprankelen; stralen; twinkelen; verhuizen; verkassen; verneuken; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden
amañar afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen; omranden neppen; sjoemelen
amover afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen
amputar afbakenen; afpalen; afzetten; amputeren; begrenzen; omlijnen
apagar afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen; stilzetten; stoppen; tot stilstand brengen afdempen; afdempen van geluid; afsluiten; blussen; doven; neppen; prenten; smoren; uitademen; uitblazen; uitblussen; uitdoen; uitdoven; uitdraaien; uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; vertolken; verwoorden
apear afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen; omranden beknotten; beperken; neppen
apoyarse en afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen; omranden aanleunen; leunen tegen
atrabancar afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen; omranden keutelen; neppen
bordear afzetten; omranden koers zetten naar; koersen naar; kruisen; laveren; opkruisen; oplaveren; tegen de wind in varen
camelar afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen flemen; flikflooien; neppen
cercar afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen; omranden afdekken; afschermen; afschutten; beknotten; beperken; beschermen; beschutten; insluiten; neppen; omcirkelen; omleggen; omsingelen; omsluiten
cerrar afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen aantrekken; afgrendelen; afschotten; afschutten; afsluiten; afzien van rechtsvervolging; beknotten; beperken; borgen; correct zijn; dicht maken; dichtbinden; dichtdoen; dichtdraaien; dichten; dichtgaan; dichtgooien; dichtmaken; dichtslaan; dichtstoppen; dichttrekken; dichtvallen; dichtwerpen; grendelen; kloppen; locken; op slot doen; op slot zetten; schutten; seponeren; sluiten; stoppen; toebinden; toedoen; toedraaien; toemaken; toetrekken; toevallen; uitdoen; uitdraaien; vergrendelen; zich sluiten
chafallar afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen aanmodderen; aanrommelen; aanrotzooien; flodderen; knoeien; neppen; prutsen; rommelen; rotzooien; scharrelen
chapucear afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen aanklooien; aanmodderen; aanrommelen; aanrotzooien; broddelen; kladden; klooien; knoeien; modderen; morsen; neppen; prutsen; rommelen; rotzooi maken; rotzooien; scharrelen; vlekken
clarear afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; flikkeren; fonkelen; gispen; glanzen; laken; lichter worden van kleur; nadragen; neppen; oplichten; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden
clarecer afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen bliksemen; lichten; lichter worden van kleur; oplichten; weerlichten
colocar afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen aanbinden; aanknopen; beginnen; beknotten; beperken; bevestigen; bijzetten; deponeren; dichtbinden; ergens aan bevestigen; inrichten; installeren; leggen; neerleggen; neerzetten; neppen; onderuit halen; plaats toekennen; plaatsen; posten; posteren; situeren; stationeren; toebinden; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verneuken; verzekeren; wegleggen; zetten; zich afspelen
dar el pego afzetten; bedonderen; bedriegen; beduvelen; belazeren; besodemieteren; misleiden; oplichten; zwendelen beet nemen; in de maling nemen; verneuken
dar salida afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; laten uitstappen; omlijnen; omranden verneuken
dar un sablazo afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen neppen
definir afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen afschilderen; bepalen; beschrijven; definiëren; determineren; nader omschrijven; omschrijven; preciseren; schetsen; vaststellen
defraudar afzetten; bedonderen; bedriegen; bedrogen worden; beduvelen; belazeren; besodemieteren; flessen; misleiden; oplichten; zwendelen achterhouden; achteroverdrukken; bedonderen; beschamen; bezwendelen; gappen; inpikken; jatten; neppen; ontvreemden; pikken; stelen; teleurstellen; verdonkeremanen; verduisteren; vertrouwen schenden; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegpikken
dejar afzetten; droppen; ergens loslaten; laten uitstappen achterlaten; afhaken; aflaten; afvallen; afzeggen; afzien van; bevrijden; eruitstappen; heengaan; hooghouden; iemand iets nalaten; in de hoogte houden; in de steek laten; in vrijheid stellen; laten; loskrijgen; loslaten; losmaken; lostornen; nalaten; omhooghouden; opgeven; ophouden; overlaten; permitteren; stoppen; toelaten; tornen; uithalen; uittrekken; van de boeien ontdoen; verlaten; vermaken; veronachtzamen; vertrekken; vrijaf geven; vrijgeven; vrijlaten
dejar bajar afzetten; laten uitstappen
dejar salir afzetten; laten uitstappen
delimitar afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen omheinen; uitstippelen; uitzetten
demarcar afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen met pen overtekenen; omheinen; overtrekken; uitstippelen; uitzetten
depositar afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; laten uitstappen; omlijnen afzien van rechtsvervolging; beknotten; beperken; betrappen; bewaren; bijstorten; bijzetten; deponeren; geld overmaken; inleggen; invoegen; leggen; neerleggen; neerzetten; op rekening storten; opslaan; overboeken; overschrijven; overzenden; plaatsen; seponeren; snappen; stationeren; storten; tussenleggen; verneuken; wegleggen; zetten
derrocar afbakenen; afpalen; afzetten; amputeren; begrenzen; omlijnen afsmijten; afwerpen; beknotten; beperken; omduwen; omgooien; omkiepen; omkieperen; omstoten; omvergooien; omverstoten; omverwerpen; omwerpen
desahuciar afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen inschrijven; opgeven
desalojar afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen evacueren; leegruimen; ontruimen
desconectar afbakenen; afpalen; afzetten; amputeren; begrenzen; omlijnen; stilzetten; stoppen; tot stilstand brengen; uitdoen; uitmaken; uitschakelen; uitzetten afkoppelen; afsluiten; concluderen; debrayeren; dichtdoen; een gevolgtrekking maken; loskrijgen; losmaken; lostornen; ontkoppelen; opmaken uit; tornen; uithalen; uitschakelen; uittrekken; verbinding verbreken; verneuken
desenchufar afzetten; uitdoen; uitmaken; uitschakelen; uitzetten
deslindar afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen beknotten; beperken
destituir afbakenen; afpalen; afzetten; amputeren; begrenzen; omlijnen; omranden beknotten; beperken; ontheffen; ontslaan; opsturen; posten; sturen; toezenden; uitsturen; verneuken; verzenden; wegsturen; wegzenden
destronar afbakenen; afpalen; afzetten; amputeren; begrenzen; omlijnen beknotten; beperken; neppen; onttronen; verneuken
elaborar afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen afwisselen; behandelen; boetseren; fabriceren; herzien; maken; modelleren; ontplooien; ontwikkelen; produceren; tot ontwikkeling brengen; tot wasdom komen; uitstippelen; uitzetten; veranderen; vervaardigen; verwisselen; verzorgen; voortbrengen; vorm geven; vormen; wijzigen
embarullar afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen neppen; sjoemelen; verhaspelen
embaucar afbakenen; afpalen; afzetten; bedonderen; bedriegen; beduvelen; begrenzen; belazeren; besodemieteren; misleiden; omlijnen; oplichten; zwendelen
emporcarse afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen; omranden keutelen; neppen
engañar afzetten; bedonderen; bedotten; bedriegen; bedrogen worden; beduvelen; belazeren; besodemieteren; flessen; misleiden; oplichten; tillen; zwendelen aanpakken; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; buitmaken; foppen; grijpen; in de maling nemen; misleiden; om de tuin leiden; op een dwaalspoor zetten; te pakken nemen; vangen; vastgrijpen; vastnemen; vastpakken; vatten; verneuken; voor de gek houden; wijsmaken
enredar afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen aanblazen; aanstoken; aanwakkeren; compliceren; ingewikkeld maken; intrigeren; konkelen; kuipen; moeilijk maken; neppen; obsederen; oppoken; opstoken; poken; sjoemelen; stoken; verwikkelen
ensuciarse afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen keutelen; kladden; knoeien; morsen; smerig worden; vies worden; vlekken
estafar afbakenen; afpalen; afzetten; bedonderen; bedotten; bedriegen; beduvelen; begrenzen; belazeren; besodemieteren; misleiden; omlijnen; oplichten; tillen; zwendelen aanpakken; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; begoochelen; beknotten; beperken; foppen; grijpen; in de maling nemen; neppen; te pakken nemen; vastgrijpen; vastnemen; vastpakken; vatten; verneuken; voor de gek houden
extirpar afnemen; afzonderen; demonteren; ecarteren; lichten; ontmantelen; onttakelen; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen; uitnemen; uitroeien; verdelgen; verplaatsen; vervreemden; verwijderen; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegnemen; wegvagen; wegwerken
formular afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen formuleren; fraseren; in een formule brengen; inkleden; verbaliseren; verwoorden
frangollar afbakenen; afpalen; afzetten; bedotten; begrenzen; omlijnen; tillen aanklooien; aanrommelen; aanrotzooien; klooien; knoeien; neppen; rotzooien; scharrelen
hacer bajar afzetten; laten uitstappen dumpen; laten vallen; omlaaghelpen
hacer mal afbakenen; afpalen; afzetten; bedotten; begrenzen; omlijnen

Verwandte Wörter für "afzetten":


Wiktionary Übersetzungen für afzetten:

afzetten
verb
  1. amputeren
  2. tot afstand dwingen

Cross Translation:
FromToVia
afzetten amputar amputate — To surgically remove a body part
afzetten amputar amputer — chir|fr enlever, à l’aide d’instruments tranchants, un membre, une partie du corps.
afzetten remover; quitar enlever — Déplacer vers le haut.
afzetten guarnecer garnir — militaire|fr armer, munir un dispositif de défense d'éléments ou de troupes nécessaires à sa défense, à sa protection.