Übersicht
Niederländisch nach Spanisch: mehr Daten
- amenderen:
-
Wiktionary:
- amenderen → enmendar, rectificar
Niederländisch
Detailübersetzungen für amenderen (Niederländisch) ins Spanisch
amenderen:
-
amenderen (modificeren; veranderen; wijzigen; herzien; omwerken)
Konjugationen für amenderen:
o.t.t.
- amendeer
- amendeert
- amendeert
- amenderen
- amenderen
- amenderen
o.v.t.
- amendeerde
- amendeerde
- amendeerde
- amendeerden
- amendeerden
- amendeerden
v.t.t.
- heb geamendeerd
- hebt geamendeerd
- heeft geamendeerd
- hebben geamendeerd
- hebben geamendeerd
- hebben geamendeerd
v.v.t.
- had geamendeerd
- had geamendeerd
- had geamendeerd
- hadden geamendeerd
- hadden geamendeerd
- hadden geamendeerd
o.t.t.t.
- zal amenderen
- zult amenderen
- zal amenderen
- zullen amenderen
- zullen amenderen
- zullen amenderen
o.v.t.t.
- zou amenderen
- zou amenderen
- zou amenderen
- zouden amenderen
- zouden amenderen
- zouden amenderen
diversen
- amendeer!
- amendeert!
- geamendeerd
- amenderende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
amenderen (veranderen; modificeren; wijzigen)