Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. beledigend:
  2. beledigen:
  3. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für beledigend (Niederländisch) ins Spanisch

beledigend:

beledigend Adjektiv

  1. beledigend

Übersetzung Matrix für beledigend:

ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
humiliante beledigend

Wiktionary Übersetzungen für beledigend:


Cross Translation:
FromToVia
beledigend derogatorio derogatory — tending to lessen in value
beledigend travieso; pícaro mischievous — causing mischief
beledigend ofensiva; ofensivo offensive — causing offense

beledigen:

beledigen Verb (beledig, beledigt, beledigde, beledigden, beledigd)

  1. beledigen (uitschelden; schelden; uitjouwen; uitmaken voor)

Konjugationen für beledigen:

o.t.t.
  1. beledig
  2. beledigt
  3. beledigt
  4. beledigen
  5. beledigen
  6. beledigen
o.v.t.
  1. beledigde
  2. beledigde
  3. beledigde
  4. beledigden
  5. beledigden
  6. beledigden
v.t.t.
  1. heb beledigd
  2. hebt beledigd
  3. heeft beledigd
  4. hebben beledigd
  5. hebben beledigd
  6. hebben beledigd
v.v.t.
  1. had beledigd
  2. had beledigd
  3. had beledigd
  4. hadden beledigd
  5. hadden beledigd
  6. hadden beledigd
o.t.t.t.
  1. zal beledigen
  2. zult beledigen
  3. zal beledigen
  4. zullen beledigen
  5. zullen beledigen
  6. zullen beledigen
o.v.t.t.
  1. zou beledigen
  2. zou beledigen
  3. zou beledigen
  4. zouden beledigen
  5. zouden beledigen
  6. zouden beledigen
diversen
  1. beledig!
  2. beledigt!
  3. beledigd
  4. beledigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für beledigen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
insultar afsnauwen; uitvallen tegen
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
blasfemar beledigen; schelden; uitjouwen; uitmaken voor; uitschelden belasteren; beschimpen; blaffen; brullen; bulderen; daveren; foeteren; honen; ketteren; kwaadspreken; lasteren; roddelen; schreeuwen; smaden; verguizen; vloeken
injuriar beledigen; schelden; uitjouwen; uitmaken voor; uitschelden belasteren; beschimpen; grieven; krenken; kwaadspreken; kwetsen; lasteren; pijn doen; smaden; uitfoeteren; uitkafferen; uitschelden; uitvloeken; zeer doen
insultar beledigen; schelden; uitjouwen; uitmaken voor; uitschelden belasteren; beschimpen; bespotten; foeteren; ketteren; kwaadspreken; lasteren; smaden; uitschelden; vloeken
lanzar blasfemias beledigen; schelden; uitjouwen; uitmaken voor; uitschelden blaffen; brullen; bulderen; daveren; foeteren; fulmineren; ketteren; razen; schreeuwen; te keer gaan; tekeergaan; tieren; uitvaren tegen; vloeken
maldecir beledigen; schelden; uitjouwen; uitmaken voor; uitschelden belasteren; foeteren; ketteren; kwaad zijn; kwaadspreken; lasteren; roddelen; schuimbekken; verdoemen; veroordelen tot de hel; vervloeken; verwensen; vloeken; woedend zijn

Verwandte Wörter für "beledigen":

  • beledigende

Verwandte Definitionen für "beledigen":

  1. iets zeggen of doen waardoor je iemand pijn doet of boos maakt1
    • hij was diep beledigd door dat scheldwoord1

Wiktionary Übersetzungen für beledigen:

beledigen
verb
  1. nare opmerkingen maken tegen of over een persoon

Cross Translation:
FromToVia
beledigen insultar insult — to offend
beledigen insultar insulteroutrager de fait ou de parole, avec dessein préméditer d’offenser.
beledigen ofender; ultrajar offenseroutrager quelqu’un par une offense.