Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. bezigen:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für bezigden (Niederländisch) ins Spanisch

bezigen:

bezigen Verb (bezig, bezigt, bezigde, bezigden, gebezigd)

  1. bezigen (gebruiken; hanteren; gebruik maken van)
  2. bezigen (gebruiken; toepassen; aanwenden)

Konjugationen für bezigen:

o.t.t.
  1. bezig
  2. bezigt
  3. bezigt
  4. bezigen
  5. bezigen
  6. bezigen
o.v.t.
  1. bezigde
  2. bezigde
  3. bezigde
  4. bezigden
  5. bezigden
  6. bezigden
v.t.t.
  1. heb gebezigd
  2. hebt gebezigd
  3. heeft gebezigd
  4. hebben gebezigd
  5. hebben gebezigd
  6. hebben gebezigd
v.v.t.
  1. had gebezigd
  2. had gebezigd
  3. had gebezigd
  4. hadden gebezigd
  5. hadden gebezigd
  6. hadden gebezigd
o.t.t.t.
  1. zal bezigen
  2. zult bezigen
  3. zal bezigen
  4. zullen bezigen
  5. zullen bezigen
  6. zullen bezigen
o.v.t.t.
  1. zou bezigen
  2. zou bezigen
  3. zou bezigen
  4. zouden bezigen
  5. zouden bezigen
  6. zouden bezigen
diversen
  1. bezig!
  2. bezigt!
  3. gebezigd
  4. bezigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für bezigen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
aplicar toedienen
emplear huren; in dienst nemen; inhuren
iniciar aansnijden; entameren
introducir erin brengen; inbrengen
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
aplicar aanwenden; bezigen; gebruiken; toepassen aangrijpen; aanwenden; benutten; deponeren; gebruik maken van; gebruiken; insmeren; leggen; plaatsen; toepassen; uitwrijven; utiliseren; zetten
aprovechar bezigen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren aanwenden; benutten; consumeren; eten; exploiteren; gebruik maken van; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; opvreten; profiteren; toepassen; tot zich nemen; uitbuiten; utiliseren; verbruiken; verorberen; voordeel trekken; vreten
consumir bezigen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren aanwenden; benutten; consumeren; doorleven; doorstaan; drugs consumeren; eten; gebruik maken van; gebruiken; iets uitgeven; laven; lenigen; lessen; muziek componeren; nuttigen; opeten; oppeuzelen; oproken; opteren; opvreten; tegoed doen; toepassen; tot zich nemen; uitgeven voor een maaltijd; utiliseren; verbruiken; verdragen; verduren; verorberen; verstoken; verteren; verwerken; vreten
emplear aanwenden; bezigen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; toepassen aannemen; aantrekken; aanwenden; benutten; detacheren; exploiteren; gebruik maken van; gebruiken; in dienst nemen; inhuren; tewerkstellen; toepassen; uitbuiten; uitzenden
hacer uso de bezigen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren aangrijpen; aanwenden; benutten; gebruik maken van; gebruiken; toepassen; utiliseren
iniciar bezigen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren aanbinden; aanbreken; aangaan; aanknopen; aanvangen; aanwenden; arrangeren; beginnen; benutten; een begin nemen; gang maken; gangmaken; gebruik maken van; gebruiken; hard draven; iets op touw zetten; in werking stellen; initiëren; inleiden; inwerken; inzet tonen; inzetten; ondernemen; op gang brengen; openen; opstarten; prepareren; regelen; starten; toepassen; van start gaan; voorbereiden op
introducir bezigen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren inbrengen; initiëren; introduceren; invoegen; invoeren; kennis laten maken; op gang brengen; voorstellen
usar aanwenden; bezigen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; toepassen aanwenden; benutten; consumeren; drugs consumeren; exploiteren; gebruik maken van; gebruiken; toepassen; uitbuiten; utiliseren; verbruiken
utilizar aanwenden; bezigen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; toepassen aangrijpen; aanwenden; benutten; exploiteren; gebruik maken van; gebruiken; toepassen; uitbuiten; utiliseren

Wiktionary Übersetzungen für bezigen:

bezigen
verb
  1. gebruik maken van iets