Niederländisch
Detailübersetzungen für evacueren (Niederländisch) ins Spanisch
evacueren:
-
evacueren (leegruimen; ontruimen)
Konjugationen für evacueren:
o.t.t.
- evacueer
- evacueert
- evacueert
- evacueren
- evacueren
- evacueren
o.v.t.
- evacueerde
- evacueerde
- evacueerde
- evacueerden
- evacueerden
- evacueerden
v.t.t.
- heb geëvacueerd
- hebt geëvacueerd
- heeft geëvacueerd
- hebben geëvacueerd
- hebben geëvacueerd
- hebben geëvacueerd
v.v.t.
- had geëvacueerd
- had geëvacueerd
- had geëvacueerd
- hadden geëvacueerd
- hadden geëvacueerd
- hadden geëvacueerd
o.t.t.t.
- zal evacueren
- zult evacueren
- zal evacueren
- zullen evacueren
- zullen evacueren
- zullen evacueren
o.v.t.t.
- zou evacueren
- zou evacueren
- zou evacueren
- zouden evacueren
- zouden evacueren
- zouden evacueren
en verder
- ben geëvacueerd
- bent geëvacueerd
- is geëvacueerd
- zijn geëvacueerd
- zijn geëvacueerd
- zijn geëvacueerd
diversen
- evacueer!
- evacueert!
- geëvacueerd
- evacuerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für evacueren:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
desalojar | evacueren; leegruimen; ontruimen | afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen |
evacuar | evacueren; leegruimen; ontruimen | ruimen; wegleiden; wegvoeren |