Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. fabricerend:
  2. fabriceren:
  3. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für fabricerend (Niederländisch) ins Spanisch

fabricerend:

fabricerend Adjektiv

  1. fabricerend (producerend)

Übersetzung Matrix für fabricerend:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
fabricante auteur; fabrikant; maker; producent; schepper; vervaardiger; voortbrenger
ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
fabricante fabricerend; producerend
produciendo fabricerend; producerend

fabricerend form of fabriceren:

fabriceren [znw.] Nomen

  1. fabriceren (vervaardigen; produceren; vervaardiging; maken; aanmaken)
    la fabricación; la elaboración

fabriceren Verb (fabriceer, fabriceert, fabriceerde, fabriceerden, gefabriceerd)

  1. fabriceren (vervaardigen; produceren; maken; voortbrengen)

Konjugationen für fabriceren:

o.t.t.
  1. fabriceer
  2. fabriceert
  3. fabriceert
  4. fabriceren
  5. fabriceren
  6. fabriceren
o.v.t.
  1. fabriceerde
  2. fabriceerde
  3. fabriceerde
  4. fabriceerden
  5. fabriceerden
  6. fabriceerden
v.t.t.
  1. heb gefabriceerd
  2. hebt gefabriceerd
  3. heeft gefabriceerd
  4. hebben gefabriceerd
  5. hebben gefabriceerd
  6. hebben gefabriceerd
v.v.t.
  1. had gefabriceerd
  2. had gefabriceerd
  3. had gefabriceerd
  4. hadden gefabriceerd
  5. hadden gefabriceerd
  6. hadden gefabriceerd
o.t.t.t.
  1. zal fabriceren
  2. zult fabriceren
  3. zal fabriceren
  4. zullen fabriceren
  5. zullen fabriceren
  6. zullen fabriceren
o.v.t.t.
  1. zou fabriceren
  2. zou fabriceren
  3. zou fabriceren
  4. zouden fabriceren
  5. zouden fabriceren
  6. zouden fabriceren
en verder
  1. is gefabriceerd
  2. zijn gefabriceerd
diversen
  1. fabriceer!
  2. fabriceert!
  3. gefabriceerd
  4. fabricerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für fabriceren:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
elaboración aanmaken; fabriceren; maken; produceren; vervaardigen; vervaardiging aanmaak; bewerking; constructie; creatie; creëren; educatie; fabricage; fabricatie; herdruk; maak; maaksel; maken; merk; onderwerp; onderwijs; productie; scheppen; schepping; scholing; subject; thema; thema van een boek; vervaardiging; verwerking; werken; werking
fabricación aanmaken; fabriceren; maken; produceren; vervaardigen; vervaardiging aanmaak; constructie; creatie; creëren; fabricage; fabricatie; kunstwerk; maak; maaksel; makelij; maken; meesterwerk; merk; productie; scheppen; schepping; vervaardiging; werk
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
elaborar fabriceren; maken; produceren; vervaardigen; voortbrengen afbakenen; afpalen; afwisselen; afzetten; begrenzen; behandelen; boetseren; herzien; modelleren; omlijnen; ontplooien; ontwikkelen; tot ontwikkeling brengen; tot wasdom komen; uitstippelen; uitzetten; veranderen; verwisselen; verzorgen; vorm geven; vormen; wijzigen
fabricar fabriceren; maken; produceren; vervaardigen; voortbrengen afwisselen; herzien; in het leven roepen; maken; scheppen; veranderen; verwisselen; wijzigen
hacer fabriceren; maken; produceren; vervaardigen; voortbrengen doen; formeren; handelen; in het leven roepen; loskrijgen; losmaken; lostornen; maken; neerleggen; onderuit halen; scheppen; tornen; uithalen; uitrichten; uitspoken; uittrekken; uitvoeren; verrichten
producir fabriceren; maken; produceren; vervaardigen; voortbrengen aandoen; aanrichten; aanstichten; in het leven roepen; losmaken; maken; opbrengen; opleveren; scheppen; teweegbrengen; veroorzaken

Wiktionary Übersetzungen für fabriceren:

fabriceren
verb
  1. een product door middel van werktuigen bewerken of vervaardigen

Cross Translation:
FromToVia
fabriceren producir manufacture — to produce goods
fabriceren producir; fabricar produzieren — (transitiv) etwas herstellen
fabriceren hacer; fabricar fabriquerexécuter ou faire exécuter certains ouvrages suivant les procédés d’un art mécanique, en atelier ou en usine.