Niederländisch
Detailübersetzungen für insluipen (Niederländisch) ins Spanisch
insluipen:
-
insluipen (ongemerkt binnendringen)
deslizarse; colocarse; introducirse furtivamente; introducirse; insinuarse-
deslizarse Verb
-
colocarse Verb
-
introducirse Verb
-
insinuarse Verb
-
Konjugationen für insluipen:
o.t.t.
- sluip in
- sluipt in
- sluipt in
- sluipen in
- sluipen in
- sluipen in
o.v.t.
- sloop in
- sloop in
- sloop in
- slopen in
- slopen in
- slopen in
v.t.t.
- ben ingeslopen
- bent ingeslopen
- is ingeslopen
- zijn ingeslopen
- zijn ingeslopen
- zijn ingeslopen
v.v.t.
- was ingeslopen
- was ingeslopen
- was ingeslopen
- waren ingeslopen
- waren ingeslopen
- waren ingeslopen
o.t.t.t.
- zal insluipen
- zult insluipen
- zal insluipen
- zullen insluipen
- zullen insluipen
- zullen insluipen
o.v.t.t.
- zou insluipen
- zou insluipen
- zou insluipen
- zouden insluipen
- zouden insluipen
- zouden insluipen
en verder
- heb ingeslopen
- hebt ingeslopen
- heeft ingeslopen
- hebben ingeslopen
- hebben ingeslopen
- hebben ingeslopen
diversen
- sluip in!
- sluipt in!
- ingeslopen
- insluipend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze