Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. insluipen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für insluipen (Niederländisch) ins Spanisch

insluipen:

insluipen Verb (sluip in, sluipt in, sloop in, slopen in, ingeslopen)

  1. insluipen (ongemerkt binnendringen)

Konjugationen für insluipen:

o.t.t.
  1. sluip in
  2. sluipt in
  3. sluipt in
  4. sluipen in
  5. sluipen in
  6. sluipen in
o.v.t.
  1. sloop in
  2. sloop in
  3. sloop in
  4. slopen in
  5. slopen in
  6. slopen in
v.t.t.
  1. ben ingeslopen
  2. bent ingeslopen
  3. is ingeslopen
  4. zijn ingeslopen
  5. zijn ingeslopen
  6. zijn ingeslopen
v.v.t.
  1. was ingeslopen
  2. was ingeslopen
  3. was ingeslopen
  4. waren ingeslopen
  5. waren ingeslopen
  6. waren ingeslopen
o.t.t.t.
  1. zal insluipen
  2. zult insluipen
  3. zal insluipen
  4. zullen insluipen
  5. zullen insluipen
  6. zullen insluipen
o.v.t.t.
  1. zou insluipen
  2. zou insluipen
  3. zou insluipen
  4. zouden insluipen
  5. zouden insluipen
  6. zouden insluipen
en verder
  1. heb ingeslopen
  2. hebt ingeslopen
  3. heeft ingeslopen
  4. hebben ingeslopen
  5. hebben ingeslopen
  6. hebben ingeslopen
diversen
  1. sluip in!
  2. sluipt in!
  3. ingeslopen
  4. insluipend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für insluipen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
colocarse insluipen; ongemerkt binnendringen inleggen; inrichten; installeren; invoegen; neerleggen; onderuit halen; plaatsen; posten; posteren; stationeren; tussenleggen
deslizarse insluipen; ongemerkt binnendringen afglijden; blunderen; eraf glijden; floepen; glibberen; glijden; glippen; naar beneden glijden; omlaag glijden; onderuitgaan; roetsjen; slippen; uitglibberen; uitglijden; uitschieten; uitschuiven; wegglippen; wegschieten
insinuarse insluipen; ongemerkt binnendringen
introducirse insluipen; ongemerkt binnendringen
introducirse furtivamente insluipen; ongemerkt binnendringen