Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
aprender
|
|
bekwamen; blokken; leren; studeren
|
conseguir
|
|
behalen; meekrijgen; op de hand krijgen
|
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
adquirir
|
kennis opdoen; leren; meekrijgen; meepikken; oppikken; opsteken
|
aankopen; aanleren; aanschaffen; bemachtigen; eigen maken; halen; iets bemachtigen; kopen; leren; onverlangd krijgen; opdoen; oplopen; oppikken; opsteken; pakken; te pakken krijgen; verkrijgen; verwerven
|
apoderarse de
|
kennis opdoen; leren; meekrijgen; meepikken; oppikken; opsteken
|
bemachtigen; buitmaken; eigen maken; iets bemachtigen; kopen; te pakken krijgen; vangen; verkrijgen; verwerven
|
aprender
|
kennis opdoen; leren; meekrijgen; meepikken; oppikken; opsteken
|
aanleren; blokken; eigen maken; gunnen; horen; iets leren; iets toekennen; instuderen; leren; ondervragen; onderwijzen; oppikken; opsteken; overhoren; studeren; te horen krijgen; toebedelen; toekennen; toewijzen; uithoren; uitvragen; verhoren; vernemen; verwerven
|
conseguir
|
kennis opdoen; leren; meekrijgen; meepikken; oppikken; opsteken
|
bemachtigen; eigen maken; fiksen; flikken; iets bemachtigen; klaarspelen; kopen; verkrijgen; verwerven; voor elkaar krijgen
|
recibir
|
kennis opdoen; leren; meekrijgen; meepikken; oppikken; opsteken
|
aannemen; aanvaarden; accepteren; binnenhalen; eigen maken; iets bemachtigen; in ontvangst nemen; kopen; krijgen; onthalen; ontvangen; opstrijken; vergasten; verkrijgen; verwelkomen; verwerven; welkom heten
|
sacar
|
kennis opdoen; leren; meekrijgen; meepikken; oppikken; opsteken
|
aanrekenen; aanwrijven; aftappen; afzetten; berispen; beschuldigen; blameren; eruit nemen; extraheren; gispen; hozen; laken; laten zien; leeghozen; lichten; loshalen; loskrijgen; losmaken; lostornen; naar boven trekken; naar buiten halen; nadragen; nijpen; omhoog rukken; omhoog trekken; opspelen; opspelen kaartspel; pop-bewerking uitvoeren; tappen; te voorschijn halen; tevoorschijn brengen; tevoorschijn halen; tevoorschijn trekken; tornen; uithalen; uitscheppen; uittrekken; verwijten; voor de dag halen; voor de voeten gooien; voorhouden
|