Niederländisch
Detailübersetzungen für kleppen (Niederländisch) ins Spanisch
kleppen:
-
kleppen (klakken)
castañetear-
castañetear Verb
-
Konjugationen für kleppen:
o.t.t.
- klep
- klept
- klept
- kleppen
- kleppen
- kleppen
o.v.t.
- klepte
- klepte
- klepte
- klepten
- klepten
- klepten
v.t.t.
- heb geklept
- hebt geklept
- heeft geklept
- hebben geklept
- hebben geklept
- hebben geklept
v.v.t.
- had geklept
- had geklept
- had geklept
- hadden geklept
- hadden geklept
- hadden geklept
o.t.t.t.
- zal kleppen
- zult kleppen
- zal kleppen
- zullen kleppen
- zullen kleppen
- zullen kleppen
o.v.t.t.
- zou kleppen
- zou kleppen
- zou kleppen
- zouden kleppen
- zouden kleppen
- zouden kleppen
diversen
- klep!
- klept!
- geklept
- kleppend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für kleppen:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
válvulas | kleppen | |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
castañetear | klakken; kleppen | klapperen; klepperen; knapperen; knetteren |
Verwandte Wörter für "kleppen":
klep:
-
de klep (kwebbel; kletskous; kletskop; babbelaar; zwammer; zwetser; kletsmajoor; leuteraar)
la charladora; la parlanchina; la habladora; el parlanchines; el hablador; la parlanchín; el charlatán; la charlatana; el charlador