Übersicht
Niederländisch
Detailübersetzungen für kreukel (Niederländisch) ins Spanisch
kreukel:
-
de kreukel (valse vouw)
Übersetzung Matrix für kreukel:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
arruga | kreukel; valse vouw | ezelsoor; gezichtsrimpel; gleuf; golfje; huidrimpel; langwerpige uitholling; lijn; lijntje; opening; plooi; plooiing; rimpel; rimpeling; sleuf; streepje; vore; vouw |
Verwandte Wörter für "kreukel":
kreukel form of kreukelen:
-
kreukelen (verkreukelen; verfrommelen)
Konjugationen für kreukelen:
o.t.t.
- kreukel
- kreukelt
- kreukelt
- kreukelen
- kreukelen
- kreukelen
o.v.t.
- kreukelde
- kreukelde
- kreukelde
- kreukelden
- kreukelden
- kreukelden
v.t.t.
- heb gekreukeld
- hebt gekreukeld
- heeft gekreukeld
- hebben gekreukeld
- hebben gekreukeld
- hebben gekreukeld
v.v.t.
- had gekreukeld
- had gekreukeld
- had gekreukeld
- hadden gekreukeld
- hadden gekreukeld
- hadden gekreukeld
o.t.t.t.
- zal kreukelen
- zult kreukelen
- zal kreukelen
- zullen kreukelen
- zullen kreukelen
- zullen kreukelen
o.v.t.t.
- zou kreukelen
- zou kreukelen
- zou kreukelen
- zouden kreukelen
- zouden kreukelen
- zouden kreukelen
en verder
- is gekreukeld
diversen
- kreukel!
- kreukelt!
- gekreukeld
- kreukelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für kreukelen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
arrugar | kreukelen; verfrommelen; verkreukelen | kreuken; opfrommelen; rimpelen; verfromfraaien |
arrugarse | kreukelen; verfrommelen; verkreukelen | kreuken |
estrujar | kreukelen; verfrommelen; verkreukelen | bedenken; comprimeren; fantaseren; fijnmaken; klemmen; knellen; kreuken; leegknijpen; omklemmen; persen; platdrukken; samendrukken; samenpersen; uitdenken; uitpersen; verbrijzelen; verdichten; verfromfraaien; vergruizen; vermorzelen; verpletteren; verzinnen; voorwenden |
fruncir | kreukelen; verfrommelen; verkreukelen | fronsen; kreuken; tuiten |
rizar | kreukelen; verfrommelen; verkreukelen | deinen; golven; golvend bewegen; in de krul zetten; kroelen; kroezen; krullen; wiegelen |