Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. nazenden:


Niederländisch

Detailübersetzungen für nazenden (Niederländisch) ins Spanisch

nazenden:

nazenden Verb (zend na, zendt na, zond na, zonden na, nagezonden)

  1. nazenden

Konjugationen für nazenden:

o.t.t.
  1. zend na
  2. zendt na
  3. zendt na
  4. zenden na
  5. zenden na
  6. zenden na
o.v.t.
  1. zond na
  2. zond na
  3. zond na
  4. zonden na
  5. zonden na
  6. zonden na
v.t.t.
  1. heb nagezonden
  2. hebt nagezonden
  3. heeft nagezonden
  4. hebben nagezonden
  5. hebben nagezonden
  6. hebben nagezonden
v.v.t.
  1. had nagezonden
  2. had nagezonden
  3. had nagezonden
  4. hadden nagezonden
  5. hadden nagezonden
  6. hadden nagezonden
o.t.t.t.
  1. zal nazenden
  2. zult nazenden
  3. zal nazenden
  4. zullen nazenden
  5. zullen nazenden
  6. zullen nazenden
o.v.t.t.
  1. zou nazenden
  2. zou nazenden
  3. zou nazenden
  4. zouden nazenden
  5. zouden nazenden
  6. zouden nazenden
en verder
  1. ben nagezonden
  2. bent nagezonden
  3. is nagezonden
  4. zijn nagezonden
  5. zijn nagezonden
  6. zijn nagezonden
diversen
  1. zend na!
  2. zendt na!
  3. nagezonden
  4. nazendend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für nazenden:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
enviar verzending
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
enviar nazenden afwijzen; capituleren; doen toekomen; doorsturen; doorzenden; iem. iets sturen; insturen; inzenden; ontheffen; ontslaan; opgeven; opsturen; overgeven; overmaken; posten; rondsturen; rondzenden; sturen; toezenden; uitleveren; uitsturen; versturen; verzenden; wegsturen; wegzenden; weigeren; zenden; zich overgeven
reexpedir nazenden doorsturen; doorzenden; nasturen