Niederländisch

Detailübersetzungen für norse (Niederländisch) ins Spanisch

nors:

nors Adjektiv

  1. nors (bruusk; kortaf; onzacht)
    brusco; seco; repentino; secamente
  2. nors (chagrijnig; nurks; knorrig; korzelig)
    malhumorado; desabrido; chabacano; rudo; agrio; ronco; despegado; hosco; gruñón; enfurruñado; rebarbativo

Übersetzung Matrix für nors:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
chabacano abrikoos
gruñón brombeer; brompot; grompot; kankeraar; kniesoor; knorrepot; mopperaar
malhumorado chagrijn; zuurpruim
ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
agrio chagrijnig; knorrig; korzelig; nors; nurks bitter; doordringend; galachtig; indringend; puntig; schel klinkend; scherp; scherp gepunt; wrangig; zuur
brusco bruusk; kortaf; nors; onzacht abrupt; agressief; bits; bitter teleurgesteld; bot; bruusk; eensklaps; fel; felle; gewelddadig; hanig; hard; hardhandig; ineens; kattig; kortaf; korzelig; meedogenloos; onderdrukt; ongedacht; onverhoeds; onverwacht; onverwachts; onvriendelijk; onzacht; opeens; opgekropt; pinnig; plots; plotseling; plotsklaps; ruw; scherp; schielijk; snauwend; snauwerig; snibbig; spinnig; verbeten; verbitterd; verkropt; vinnig; vlijmend; wreed; wrevelig; zonder omhaal
chabacano chagrijnig; knorrig; korzelig; nors; nurks schofterig
desabrido chagrijnig; knorrig; korzelig; nors; nurks akelig; beklagend; bits; bokkig; brommerig; chagrijnig; eentonig; eigenwijs; eigenzinnig; eng; flauw; flauwtjes; gemelijk; griezelig; hardhoofdig; humeurig; kattig; kil; knorrig; koppig; koud en vochtig; monotoon; mopperig; negatief; nurks; onappetijtelijk; onprettig; onsmakelijk; onwillig; pinnig; saai; sikkeneurig; sinister; slaapverwekkend; slecht gehumeurd; spinnig; stuurs; tegendraads; walgelijk; weerbarstig; weerspannig; wrevelig; zeurderig; zwak; zwakjes
despegado chagrijnig; knorrig; korzelig; nors; nurks afgeweekt; doorgebroken
enfurruñado chagrijnig; knorrig; korzelig; nors; nurks
gruñón chagrijnig; knorrig; korzelig; nors; nurks brommerig; chagrijnig; geirriteerd; gemelijk; humeurig; knorrig; mopperig; nurks; sikkeneurig; slecht gehumeurd; stuurs
hosco chagrijnig; knorrig; korzelig; nors; nurks beklagend; bokkig; chagrijnig; eigenwijs; eigenzinnig; gemelijk; hardhoofdig; humeurig; knorrig; negatief; nurks; onbuigzaam; onverzettelijk; scherp; sikkeneurig; slecht gehumeurd; star; stijfkoppig; strak; stug; taai; verstard; vlijmend; vlijmscherp; zeurderig
malhumorado chagrijnig; knorrig; korzelig; nors; nurks brommerig; chagrijnig; gebelgd; geirriteerd; gemelijk; gepikeerd; geprikkeld; humeurig; knorrig; misnoegd; mopperig; nukkig; nurks; ontevreden; ontstemd; sikkeneurig; slecht gehumeurd; stuurs; wrevelig
rebarbativo chagrijnig; knorrig; korzelig; nors; nurks
repentino bruusk; kortaf; nors; onzacht abrupt; bruusk; eensklaps; ineens; ongedacht; onverhoeds; onvermoed; onverwacht; onverwachts; onvoorzien; opeens; plots; plotseling; plotsklaps; schielijk
ronco chagrijnig; knorrig; korzelig; nors; nurks hees; schor
rudo chagrijnig; knorrig; korzelig; nors; nurks bitter teleurgesteld; boos; felle; furieus; grof; guur; kil; kwaad; laag-bij-de-grond; lomp; nijdig; onderdrukt; ongetemd; opgekropt; plat; platvloers; razend; ruig; ruw; schofterig; schunnig; spinnijdig; toornig; verbeten; verbitterd; verkropt; vertoornd; vunzig; wild; woest; ziedend
secamente bruusk; kortaf; nors; onzacht kortom; zonder omwegen
seco bruusk; kortaf; nors; onzacht bits; dor; droge; droog; kattig; onvriendelijk; opgedroogd; pinnig; snauwerig; snibbig; spinnig; verdord; vinnig

Verwandte Wörter für "nors":

  • norsheid, norse, nor

Wiktionary Übersetzungen für nors:

nors
adjective
  1. onvriendelijk en zwijgzaam, kortaf

Cross Translation:
FromToVia
nors irritable; gruñón crusty — grumpy, short-tempered
nors malhumorado morose — Sullen, gloomy; showing a brooding ill humour
nors terco ornery — cantankerous, stubborn
nors bronco; brusco bougon — (familier, fr) Qui a tendance à bougonner.
nors bronco grognon — Qui grogner. — usage N’a pas de féminin quand il s’applique aux personnes.
nors triste; mohino; horrible; lúgubre; bronco; brusko; aburrido maussade — D’humeur chagrin ; sombre ; ombrageux ; morose ; renfrogné.
nors bronco; brusko quinteux — Qui est fantasque, qui est sujet à des quintes, à des accès de mauvaise humeur.