Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. ontsporen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für ontsporen (Niederländisch) ins Spanisch

ontsporen:

ontsporen Verb (ontspoor, ontspoort, ontspoorde, ontspoorden, ontspoord)

  1. ontsporen (uit het spoor raken; derailleren)
  2. ontsporen (het spoor bijster raken)

Konjugationen für ontsporen:

o.t.t.
  1. ontspoor
  2. ontspoort
  3. ontspoort
  4. ontsporen
  5. ontsporen
  6. ontsporen
o.v.t.
  1. ontspoorde
  2. ontspoorde
  3. ontspoorde
  4. ontspoorden
  5. ontspoorden
  6. ontspoorden
v.t.t.
  1. ben ontspoord
  2. bent ontspoord
  3. is ontspoord
  4. zijn ontspoord
  5. zijn ontspoord
  6. zijn ontspoord
v.v.t.
  1. was ontspoord
  2. was ontspoord
  3. was ontspoord
  4. waren ontspoord
  5. waren ontspoord
  6. waren ontspoord
o.t.t.t.
  1. zal ontsporen
  2. zult ontsporen
  3. zal ontsporen
  4. zullen ontsporen
  5. zullen ontsporen
  6. zullen ontsporen
o.v.t.t.
  1. zou ontsporen
  2. zou ontsporen
  3. zou ontsporen
  4. zouden ontsporen
  5. zouden ontsporen
  6. zouden ontsporen
diversen
  1. ontspoor!
  2. ontspoort!
  3. ontspoord
  4. ontsporend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für ontsporen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
descarriarse derailleren; ontsporen; uit het spoor raken
descarrilarse derailleren; ontsporen; uit het spoor raken
estar desorientado het spoor bijster raken; ontsporen